BD.7984
4 september 1961
De goddelijke geestvonk is nodig voor de ommekeer van het
wezen
U hebt eens uw goddelijkheid opgegeven, u hebt uw oerwezen
in het tegenovergestelde veranderd. U was geen wezens meer van het licht
maar van de duisternis, want u was zonder enige liefde omdat u mijn liefde
afwees die u met stralen wilde doordringen en gelukkig maken tot in alle
eeuwigheid.
En in deze niet-goddelijke staat, in dit wezen dat zich geheel tegen Mij
verzette was u verre van Mij. U was in uw wezen totaal veranderd en kon
daarom niet meer in mijn nabijheid zijn, omdat u zou zijn vergaan in mijn
liefdelicht van eeuwigheid dat u geheel verteerd zou hebben.
Ik wilde echter niet de vernietiging van datgene wat uit mijn liefdekracht
was voortgekomen. Ik wilde alleen zijn terugkeer naar Mij, wat echter
noodzakelijk maakte dat er een wezensverandering plaatsvond die de afstand
tot Mij verkleinde, tot uiteindelijk de afstand volledig was opgeheven,
doordat het wezen zijn oertoestand had aangenomen, tot het weer geheel
tot liefde geworden was en mijn liefde het nu weer zoals eens kon doorstralen.
Maar deze verandering tot liefde vroeg van Mij een werk van barmhartigheid
en van liefde. Ik moest in u een vonkje van mijn eeuwige liefde leggen
omdat u totaal zonder enige liefde was en daarom ook niet in staat zou
zijn geweest, uzelf en uw wezen te veranderen. Uw vroegere weerstand tegen
Mij was door een heel erg lang en smartelijk proces om u terug te voeren
bijna gebroken, maar u kwam dan in een toestand waarin u weer de vrije
wil gegeven werd die voordien gebonden was.
En in deze staat van vrije wil - als mens - moest nu de ommekeer tot liefde
plaats vinden, wat echter geheel onmogelijk geweest zou zijn als er niet
een vonkje liefde in u sluimerde, dat Ik als genadegeschenk in het hart
van ieder mens legde, en dat hem weer kenmerkt als een goddelijk schepsel,
zodra hij deze liefdesvonk vrijwillig in zich ontsteekt en het laat ontvlammen
tot een heldere gloed. Dit werk moet de mens zelf volbrengen. Maar hij
kan dat ook, juist omdat de goddelijke liefdesvonk in hem sluimert.
Deze liefdesvonk is een deel van God, hij is een vonkje van mijn eeuwige
liefdegeest, die onscheidbaar met Mij verbonden is, die onophoudelijk
aandringt terug te keren naar de Vadergeest van eeuwigheid, die echter
de mens de volle vrijheid laat of hij aan dit aandringen toegeeft of het
vonkje in zich verstikt door zijn wezen dat tegengesteld is aan het goddelijke,
door zijn verbinding met mijn tegenstander welke hij niet bereid is op
te geven.
U allen bent in staat lief te hebben, of u hiertoe echter bereid bent
wordt aan uzelf overgelaten. En al heeft de geestvonk in u als mijn aandeel
overgrote kracht, toch wordt u door hem niet gedwongen uw wezen te veranderen,
het wordt u alleen gemakkelijk gemaakt. Het is geen onmogelijkheid
dat deze verandering van uw wezen tot liefde in dit korte aardse leven
geheel en al kan plaatsvinden.
De verbinding met Mij is er, ze moet alleen door uzelf worden nagestreefd
opdat u ook haar werking bespeurt, opdat mijn liefde weer in u kan binnenstralen.
De verbinding van de geestvonk in u met de Vadergeest van eeuwigheid moet
weer tot stand worden gebracht en onherroepelijk vindt dan de verandering
van uw wezen plaats die u weer tot de meest zalige wezens maakt, die u
was in het allereerste begin.
Maar u zou reddeloos verloren zijn als u deze geestvonk, die mijn aandeel
is niet in u had. U kunt liefhebben en bent in staat liefde te ervaren
en uit te stralen, u bent niet geheel zonder enige liefde als u zich niet
verweert tegen deze liefdegeest in u, als u niet zelf op mijn tegenstander
aandringt die u steeds wil verhinderen in liefde te werken, die u echter
niet kan tegenhouden als u zelf het licht in u ontsteekt - als u let op
de zachte duidelijke stem in u en aan haar gehoor geeft, die u steeds
zal aansporen tot daden van liefde.
Mijn geestvonk is waarlijk machtig en vol van kracht, want hij is een
deel van Mij. De zwakste wil die zich tot Mij keert, geeft hij kracht
en mijn tegenstander kan hem dat niet verhinderen want hij kan niet strijden
tegen Mij zelf, die toch in u ben maar u niet dwing als u uit vrije wil
Mij weerstand biedt.
Deze goddelijke geestvonk geeft als deel van Mij ook de zekerheid dat
u zich kunt veranderen, want hij is kracht uit Mij, die u tot alles wat
u ernstig nastreeft in staat stelt. En opdat u deze wil kunt opbrengen,
hebt u steeds de hulp van de goddelijke Verlosser Jezus Christus ter beschikking, die alleen maar erkend en om versterking van uw wil gevraagd wil worden
- want Hij en Ik zijn Eén.
Mij heeft u eens afgewezen. U wilde Mij niet erkennen als uw God en Schepper
en u volgde hem, die u in de diepte trok. En deze zal u zo lang in zijn
macht houden tot u mijzelf aanroept om hulp - en in Jezus Christus dus
mijzelf herkent en erkent. Dan is waarlijk de macht van de tegenstander
gebroken als u hem met mijn naam confronteert. Uw wil zal versterking
ervaren en uw verlangen naar de vereniging met Mij zal steeds sterker
worden.
De geestvonk in u streeft ernstig naar de verbinding met de Vadergeest
van eeuwigheid. U geeft toe aan de innerlijke drang en wordt aangespoord
tot het doen van liefdedaden, omdat Ikzelf u nu weer met mijn liefde kan
doorstralen. Uw wezen zal dan weer de hoedanigheid aannemen die lijkt
op mijn oerwezen. Het vormt zich om tot liefde en verenigt zich nu onafscheidelijk
met Mij en u zult Mij nu eeuwig niet meer verlaten. Het kind is tot de
Vader teruggekeerd van wie het eens is weggegaan.
Amen |