BD.7872
14 april 1961
De strijd van de "mens" Jezus
Toen Ik als mens op de aarde kwam, was de geest Gods in Mij machtig werkzaam. Want Ik bracht de liefde mee naar de aarde, die Mij vanaf het begin vervulde en die alleen mijn Vader van eeuwigheid gold. En zo gebeurden er ongewone dingen bij mijn geboorte, die u mensen van de tegenwoordige tijd niet meer wilt geloven, maar die de mensen die rondom Mij waren een bewijs gaven dat Ik de aangekondigde Messias was. Ik bracht dus de liefde mee naar de aarde, maar van het licht moest Ik afzien, want de mensen zouden de lichtsterkte niet hebben kunnen verdragen. En Ik moest nu dus de strijd aangaan tegen al het onrijpe geestelijke, dat via mijn lichaam de ziel in het nauw bracht. Want Ik moest als mens rijp worden, omdat Ik de mensen de weg wilde wijzen naar vergeestelijking, wat alleen de liefde tot stand brengt. En dus moest Ik al het onrijpe dat Mij benauwde proberen te kalmeren. Ik moest door de liefde die in Mij was trachten op dit geestelijke in te werken, dat het van zijn verlangen afzag, dat het zich schikte naar het verlangen van de ziel, dat het zich dus nog in de tijd van mijn wandel op de aarde vergeestelijkte en zich aaneensloot met de ziel.
Deze strijd was werkelijk niet eenvoudig. Want het menselijke in Mij had dezelfde begeerten, hetzelfde verlangen naar vervulling zoals het bij alle mensen het geval was. Ik was ondanks mijn herkomst van boven niet anders geaard dan zoals u mensen bent. De wereld met haar verlokkingen bekoorde Mij net zo als u. Alleen nam mijn ziel daar afstand van, omdat ze door de liefde die in Mij was ook inzag welke gevaren deze wereldse verlokkingen vormden, en omdat Ik ook op de hoogte was van de missie die Ik als "mens Jezus" moest vervullen. Maar het lichaam verlangde het zijne en mijn strijd was daarom vaak buitengewoon zwaar om aan het verlangen van de ziel te voldoen en alle verzoekingen standvastig te weerstaan. Maar de liefde in Mij gaf Mij de kracht. De liefde in Mij trok Me onweerstaanbaar naar de Vader en de Vader was altijd in Mij aanwezig. Hij vervulde Me steeds meer en Hij werd werkzaam in Mij, in de mens Jezus.
Ik besefte in welke nood de mensheid zich bevond, bij welke de liefde ontbrak en die daarom zonder kracht was om dezelfde verzoekingen te weerstaan. Ik wist waarom de mensen zonder liefde waren en dat ze overheerst werden door degene die totaal zonder enige liefde is. Dus probeerde Ik de mensen ertoe te brengen in de liefde te leven. Ik leefde hun een leven in liefde voor en onderrichtte hen voortdurend. Ik gaf hun de geboden van de liefde tot God en tot de naaste. Ik trachtte hun de uitwerking van een leven in liefde duidelijk te maken en bewees hun dit zelf. Ik genas zieken en verrichtte wonderen. En Ik kon zoiets doen, omdat Ik de kracht van de liefde werkzaam liet worden. Want de Liefde is God en God zelf werkte dus door Mij, omdat Hij als de "eeuwige Liefde" in Mij was.
Het ontbrak de mensen aan liefde toen Ik naar de aarde afdaalde. Maar Mij vervulde ze, want Ik was de Vader in liefde trouw toegedaan. Ik was bij Hem gebleven, toen de schare van de oergeschapen geesten van Hem afviel. Mijn liefde voor Hem was overgroot en deze gaf Ik niet op toen Ik naar de aarde afdaalde. En mijn hele levenswandel op aarde was een onophoudelijk werkzaam zijn in liefde, zodat ook spoedig het lichaam zich naar deze liefde voegde, dat de ziel het tot zich trok en zich samen met het lichaam met de eeuwige Liefde in Mij verenigde.
Maar het zou verkeerd zijn te zeggen dat, vanwege de buitengewone mate van liefde, mijn weg over de aarde minder zwaar zou zijn geweest. Want Ik stond buitengewoon sterk onder invloed van de kwade geesten die Mij in het nauw wilden brengen. Deze hechtten zich aan Mij vast en trachtten Mij omlaag te trekken. En Ik mocht ze ook niet van Mij af schudden, omdat mijn liefde in Mij dat niet toeliet. Integendeel, Ik moest ze kalmeren en ze in liefde ertoe brengen Mij met rust te laten. En Ik beloofde hun ook mijn bijstand om uit de diepte weer omhoog te komen. Krachtens de macht in Mij, die groot was, kon Ik deze verderfelijke geesten niet verjagen. En daarom heb Ik veel meer geleden dan u mensen kunt begrijpen. En alleen de grote liefdeskracht heeft mijn verlossingswerk laten volbrengen, daar Ik anders zelf een prooi zou zijn geworden van de kwade geesten, wat echter nooit mogelijk was, omdat de Liefde - de Vader zelf - in Mij was.
U mensen zult Mij nu moeten navolgen. U moet eveneens de strijd aangaan tegen al het verderfelijke geestelijke in en rondom u. U zou er echter uit eigen kracht niet toe in staat zijn, omdat u de liefde nog niet in u hebt, die uw kracht vergroot. Maar u kunt u nu tot Mij wenden en Mij vragen om toevoer van kracht, en ze zal u waarlijk worden toegestuurd als genade van het verlossingswerk, welke Ik voor u heb verworven door mijn dood aan het kruis. Maar zonder Mij wordt u niet vrij van de vijandelijke macht. Zonder Mij is uw wil te zwak en ontbreekt het u aan kracht.
Ik heb zelf een harde strijd gestreden tegen mijn tegenstander, die Mij wilde verhinderen het verlossingswerk te volbrengen. Maar Ik heb de strijd doorstaan door de liefde. En u wil Ik helpen, omdat u te zwak bent. Want u leeft in een wereld die helemaal niet geestelijk is. U leeft in de wereld van de gevallen geest en wordt door haar vorst gevangen gehouden. Maar Ik heb u verlost uit diens macht. En dus zult ook u hetzelfde kunnen volbrengen als Ik: dat u zegevierend uit de strijd tegen alle wereldse begeerten tevoorschijn komt, dat uw lichaam zich tegelijk met uw ziel vergeestelijkt, dat ze zich verenigen met de Vader van eeuwigheid, omdat u dit werk niet meer alleen hoeft te volbrengen, omdat u alleen maar naar Mij hoeft te komen, om dan ook de kracht te ontvangen, om de weg terug te kunnen gaan naar de Vader van wie u eens bent weggegaan. En deze toevoer van kracht betekent dat de liefde in u ontvlamt en oplaait tot de hoogste gloed, dat u door de liefde al het verderfelijke geestelijke in uzelf tot orde brengt, dat u weerstand zult kunnen bieden aan elke verzoeking en dat u zich daardoor vrij maakt van uw tegenstander. Want u staat dan aan mijn kant en Ik maak u werkelijk vrij van hem.
Amen |