BD.7853
17 maart 1961
Slagen van het noodlot - Geestelijke dood
De mensen die geen geloof meer hebben in een God en Schepper, in een leven van de ziel na de dood, zijn nu al een prooi geworden van de geestelijke dood. Want dezen geloven ook niet aan een doel en zin van hun aardse leven, maar beschouwen dit leven slechts als een doel op zich. Ze houden zich alleen op in aardse gebieden. Hun gedachten vinden de weg naar het geestelijke rijk niet, want ze verweren zich ertegen vandaar uitgaande gedachten aan te nemen en er gevolg aan te geven. Ze zijn slechts menselijk gerichte schepselen, wier graad van geestelijke rijpheid zo laag is dat hun met grote zekerheid het lot wacht opnieuw gekluisterd te worden, omdat hun vrije wil zich niet naar boven, maar naar beneden richt. Ze hebben al een bepaald leven bereikt en leveren zich toch weer uit aan de dood. Maar ze kunnen ook niet daarbij gehinderd worden, omdat het hun vrije wil is, omdat het om de laatste wilsbeslissing in alle vrijheid gaat in het leven op aarde.
Maar God wil de mensen het leven geven dat eeuwig duurt. En de mensen moeten het ook uit Zijn hand aannemen. Ze kunnen het niet ergens anders in ontvangst nemen dan alleen bij hun God en Schepper van eeuwigheid. In Hem echter geloven ze niet en daarom vragen ze Hem er ook niet om. En daarom kan Hij hun voor het aardse bestaan slechts een lot opleggen dat hen van de aardse wereld afleidt en hen ertoe brengt na te denken. Hij kan bij hen alleen aards geluk en hoop stukslaan, omdat Hij ze wil redden, omdat Hij hun het leven wil bezorgen dat eeuwig duurt. Want vindt de mens steeds vervulling van zijn aardse wensen en begeerten, dan zal hij er steeds meer naar verlangen en zijn gedachten steeds wereldser richten. En dan zal voor hem het leven ook slechts het doel op zichzelf blijven, maar nooit het middel tot het doel worden.
Daarom zult u zich niet moeten verwonderen wanneer in de laatste tijd de gebeurtenissen toenemen die in aardse zin een rampzalige uitwerking hebben op de getroffenen. Wanneer ongevallen en catastrofen van allerlei aard talloze mensenlevens eisen. Wanneer aards bezit verwoest wordt en de mensen met ziekte en leed worden getroffen. Want dit zijn alleen middelen die God gebruikt om toegang te krijgen tot de harten van de mensen die in wereldse welvaart Hem de toegang beletten.
Wat Hij nog kan doen, dat zal Hij ook doen tot redding van de mensen die de dood tegemoet gaan. Want de geestelijke dood is veel erger dan de lichamelijke dood, waardoor de ziel niet getroffen hoeft te worden wanneer de mens op aarde een adequaat leven heeft geleid. De ziel kan niet sterven, maar ze moet de gevolgen dragen van het denken en de levenswandel van de mens op aarde. En ze zal onherroepelijk het lot van de hernieuwde kluistering moeten ondergaan, wanneer ze niet nog voor het einde de weg naar God heeft gevonden, wanneer ze Hem niet nog voor het einde leert onderkennen en Hem bewust erkent en om hulp en ontferming vraagt in haar geestelijke nood. En opdat dit nog mogelijk is, zal er nog veel gebeuren wat u niet in overeenstemming meent te kunnen brengen met de liefde van een God.
Maar het is liefde, al mag het u nog zo vreselijk toeschijnen. Want de geestelijke dood van een ziel is veel benauwender dan de meest vreselijke slagen van het noodlot op deze aarde kunnen zijn. Want het leven op aarde gaat voorbij, maar de ziel moet weer eindeloze tijden in kwelling en duisternis doorbrengen, voordat ze weer de genade heeft als mens over de aarde te gaan met dezelfde opgave: in vrije wil te beslissen ten gunste van Hem uit Wie ze eens is voortgekomen, uit vrije wil te kiezen voor God van Wie ze zich eens in vrije wil afwendde en daarom ongelukkig werd. En ze kan pas weer gelukzalig worden wanneer ze de zin en het doel van haar bestaan als mens heeft vervuld. Dan zal ze ook tot leven komen, dan zal ze de dood niet meer hoeven te vrezen. Ze zal eeuwig leven zodra ze weer naar God is teruggekeerd, zodra ze zich weer met Hem heeft verenigd, waartoe het bestaan als mens haar de mogelijkheid bood en haar wil nu de juiste beslissing nam.
Amen |