BD.7837
28 februari 1961
De vrije wil
Alleen uw wil is doorslaggevend of u de volmaaktheid op deze
aarde bereikt. Het gaat in het aardse leven om de vrije wilsbeslissing,
niet met betrekking tot aardse vragen of uw houding tot aardse plannen,
maar het gaat alleen om uw ziel dat zij juist beslist welke Heer zij boven
zich accepteert.
En tot deze beslissing mag de mens door geen enkele zijde gedwongen worden,
want nooit kan een vrije wil ontkend worden ofschoon dat steeds van de
kant van de mensen uit geprobeerd wordt. Alleen het innerlijke denken
van de mens is doorslaggevend, en dat staat onder geen dwang. Daarom kan
steeds alleen maar op de mens ingewerkt worden door denkbeelden, gesprekken
en gebeurtenissen van menigvuldige aard die nu zijn wil moeten beïnvloeden,
en dat wordt geprobeerd vanuit de goddelijke als ook de godsvijandige
kant, maar steeds beslist de mens zelf aan welke invloed hij toegeeft,
want de wil van de mens is vrij.
En daarom moet hij zich ook zelf verantwoorden welke richting hij zijn
wil op laat gaan, want ten behoeve van deze wilsbeproeving heeft de mens
zijn bestaan op aarde gekregen, omdat de ziel eenmaal de gevolgen van
haar wilsbeslissing moet dragen.
De mens kan in alle levensomstandigheden zijn wil naar God toe keren,
maar hij kan zich evenzo aan de tegenstander van God onderwerpen. Nooit
kan hij echter zijn medemensen, een wereldlijke macht, God zelf of Zijn
tegenstander verantwoordelijk stellen voor zijn wilsbeslissing. Het is
de zaak van zijn geheel vrije wil welke richting zijn gedachten opgaan,
of zij zich tot God of tot Zijn tegenstander keren.
Maar steeds is hem door God zijn lot zo opgelegd dat hij God gemakkelijk
vinden kan wanneer hij Hem maar geen innerlijke weerstand biedt, wat dus
door zijn vrije wil bepaald wordt. De mensen echter zijn geneigd een vrije
wil te betwisten omdat zij niet altijd kunnen realiseren wat zij willen,
maar het gaat niet om wat zij doen maar om wat zij willen. Want tot het
doen kunnen zij door de inwerking van geestelijke krachten gehinderd worden,
nooit echter tot het willen zelf.
En daarom moet de mens tegenover zichzelf kritiek uitoefenen voor welke
richting zijn wil zich uitspreekt, want hij weet dat er in dit aardse
leven van hem gevraagd wordt zich tot God te keren. Want God doet hem
altijd weer zulke aanwijzingen toekomen, zodat hij niet geheel zonder
kennis door het aardse leven gaat. Daar hij echter ook door de tegenstander
van God beïnvloed wordt zal het niet uitblijven dat hij moet nadenken,
en hij zodoende al tot een beslissing gedwongen wordt.
Dit dus is de strijd tussen licht en duisternis die de mens zelf beslissen
moet, wat evenwel zonder de vrije wil van de mens niet denkbaar zou zijn.
Want anders zou de strijd alleen tussen de positieve en de negatieve krachten
gevoerd worden, waaruit dan een kracht als overwinnaar tevoorschijn zou
komen. Maar zo is de strijd tussen "licht en duisternis" niet
te verstaan, want het gaat om de ziel van de mens en die beslist zelf
over zich in vrije wil.
Daarom is het aardse leven voor de mens een ononderbroken aaneenschakeling
van gebeurtenissen, van ervaringen en indrukken die hem tot nadenken aansporen
en hem ook in de goede richting kunnen laten denken.
Maar omdat ook Gods tegenstander dat recht gegeven is om voor de ziel
te vechten, worden zijn gedachten ook negatief beïnvloed en moet
hij een beslissing nemen. En de sterkte van weerstand tegen God is beslissend
voor het lot van de ziel na haar lichamelijke dood, een lot dat bovenmate
zalig maar ook een buitengewone kwelling kan zijn.
Maar hoe zijn wil zich ook richt, de liefde van God geeft nooit een ziel
op. En bereikt zij haar bestemming niet in dit aardse leven, dan vertraagt
zij wel haar verlossing een eindeloos lange tijd - maar eenmaal zal haar
wil juist beslissen. Want de liefde van God is een kracht waartegen de
ziel zich niet voor eeuwig verzet.
Amen |