BD.7834
23 februari 1961
Een blind geloof is waardeloos
De mens moet geloven, maar hij moet niet blindelings geloven.
Hij moet tegenover alles wat van hem wordt gevraagd te geloven door zijn
gedachten een standpunt innemen, en dan zijn hart laten beslissen of hij
het aanneemt of afwijst. Dit verlang Ik van de mensen, maar Ik neem geen
genoegen met een blind geloof, wat betekent dat de wil wordt gedwongen
de aanspraken ervan te aanvaarden, terwijl van mijn kant de wil van de
mens vrij is.
Aan de wilsvrijheid van de mens moet u steeds denken, en u zult dan ook
inzien of een leer van Mij is uitgegaan, want van Mij uit hebt u, mensen
de volste vrijheid, van mijn kant zijn u helemaal geen geboden gegeven
behalve de geboden van de liefde, waarvan de vervulling echter ook de
vrije wil vooropstelt.
Ik wil u alleen de zaligheid binnenleiden en daarom doe Ik u steeds weer mijn woord toekomen. Ik onderricht u en maak u vertrouwd met een geestelijk
goed en weer staat het u vrij het te geloven of niet. U moet echter zelf
een standpunt daarover innemen, u moet er over nadenken en de goede wil
hebben het juiste te onderkennen en aan te nemen.
Ik verlang ook niet dat u blindelings gelooft wat u nu door mijn woord
wordt toegestuurd. Maar, Ik verlang dat u het onderzoekt voordat u oordeelt.
En na een ernstig onderzoek zult u het u aangebodene ook als waarheid
onderkennen en dan gelooft u niet meer blindelings. Ik kan echter vele
mensen niet vrijpleiten van de fout, een leerstelling te hebben aangenomen
zonder onderzoek en nu daar aan vast te houden, die zij bij ernstig nadenken
als onjuist zouden hebben moeten inzien.
Veel mensen nemen genoegen met wat hun traditiegetrouw werd doorgegeven
en zelfs ieder nadenken erover zien zij nog als onrecht, omdat het hun
zo geleerd werd. Maar hoe willen deze mensen zich daarvoor eens verantwoorden?
Ieder mens heeft van Mij de gave om te kunnen denken ontvangen, maar gebruikt
hij deze? Waarom onderzoekt hij aardse goederen op hun waarde en laat
het bij geestelijke goederen achterwege? Waarom betekent voor de individuele
mens het heil van zijn ziel zo weinig, zodat hij zich niet ongerust afvraagt
of hij zich er op kan verlaten dat hem waarheid wordt aangeboden? Waarom
is hij tegenover de waarheid zo onverschillig?
Want waarlijk, wie de waarheid begeert, die wandelt niet in duisternis.
Maar deze toestand van onverschilligheid is overal daar te vinden waar
zonder nadenken en zonder onderzoek iedere leerstelling wordt aangenomen
omdat ze van een bepaalde bron uitgaat - en juist deze bron niet door
Mij ontsloten werd, anders zou de mens in de waarheid wandelen en de dwaling
ook duidelijk inzien, zodra hij daar zijn standpunt tegenover bepaalt.
U echter neemt zonder nadenken alles aan en gelooft blindelings, en u
versterkt daardoor de macht van hem die mijn tegenstander is, die u in
de duisternis wil neerduwen of u erin wil houden. U hebt u overgegeven
aan een organisatie maar niet aan Mij die u waarlijk naar het "licht"
wil leiden. Maar uw wil is vrij en daarom ben Ik ook nooit met geweld
te werk gegaan maar heb de beslissing aan uzelf overgelaten. Zoekt u Mij
echter in alle ernst, dan laat Ik Mij ook vinden en ontsteek u dan een
helder licht dat u de activiteiten van mijn tegenstander belicht.
En ieder mens kan in dit licht staan, iedereen die slechts dit licht begeert.
Daartoe behoort echter de ernstige wil om vrij te komen van mijn tegenstander,
maar dat vereist een nauwe band met Mij. En zo moet u zich de vraag stellen
of uw blind geloof, zoals u dit wordt voorgeschreven, u dichter tot Mij
brengt.
Niemand die deze nauwe band met Mij heeft gezocht is met lege handen heengegaan.
Want Ik openbaar mijzelf aan ieder mens en schenk hem een licht dat hem
de verdere weg verlicht. Want zoekt hij Mij, dan is in hem ook de liefde
die hem spoedig ook het juiste inzicht schenkt.
En dan zal hij ook dwaling van waarheid kunnen onderscheiden en hij zal
niet meer blindelings geloven. De band met Mij zal hem bevrijden van mijn
tegenstander en het zal deze dan niet meer mogelijk zijn die mens in de
duisternis te houden die eens door het licht werd verlicht, dat hem gelukkig
maakte en zijn verlangen naar licht nog vermeerdert. En die mens zal zich
ook vrij maken van de invloed van hen, die zich uitgeven als mijn "ware
vertegenwoordigers" op aarde, die echter zelf niet in de waarheid
wandelen en haar daarom ook niet kunnen uitdelen, die geestelijke dwang
uitoefenen op hun aanhangers, wat echter nooit volgens mijn wil is. Want
in het aardse leven gaat het om de vrije beslissing van de wil van de
mens, die echter door die zijde aan banden wordt gelegd.
Amen |