BD.7760 Materie is een groot gevaar voor de ziel De geestelijke ontwikkeling van de mens, die het doel is waarvoor hij op aarde leeft, is steeds in gevaar, wanneer hij zich helemaal door de materie gevangen laat nemen en hij dus geen enkele verbinding heeft met het geestelijke rijk. Dan wordt de ziel geheel door het lichaam beheerst, dan zijn de gedachten van de mens alleen op de aarde en haar goederen gericht, dan gelooft hij ook niet in een God en Schepper, want hij zal geen gedachten aan Hem laten opkomen. Zijn ziel is geheel gebonden aan de materie en ze wordt opnieuw de diepte in getrokken. En komt ze tot aan het einde van haar lichamelijk leven niet tot een beter inzicht, dan zal de materie ook haar hernieuwd omhulsel worden, wanneer het einde van deze wereld is gekomen. En daarom moet de mens ernstig voor ogen worden gesteld, dat de materie niet blijft bestaan, dat ze vergankelijk is en dat de mens niets verwerft, al komt hij in het bezit ervan, want hij moet alles afgeven wanneer het uur van zijn dood is gekomen. En er zullen ook veel mensen voortijdig hun aardse have en goed moeten afgeven, wanneer door het ingrijpen van God de grote chaos zal komen; de grote nood, die door de wil van God de mensheid treffen zal. Dan zullen ze inzien hoe vergankelijk al het aardse is en gelukkig degenen, die nu nog het juiste inzicht verkrijgen, die de ziel nog geestelijke goederen proberen te verschaffen, eer het te laat is. Zolang de mens leeft, kan hij nog tot dit inzicht komen en dan de ziel helpen zich positief te ontwikkelen. Maar zolang de materie haar nog gevangen houdt, behaalt de ziel geen geestelijk gewin. En daarom wordt de mens ook vaak middels het lot aards goed afgenomen, vaak valt materieel goed ten prooi aan de vernietiging, er gaan waardevolle voorwerpen verloren of de mens worden dingen afgenomen, waaraan zijn hart bijzonder sterk is gehecht. Maar dit zijn allemaal alleen maar hulpmiddelen van God die de ziel vrij wil maken van aardse lasten die haar klim omhoog verhinderen en het komt dan steeds op de instelling van de mens tegenover zulke slagen van het noodlot aan, of ze ook van nut waren voor zijn ziel. De materie is een groot gevaar voor de ziel, want ze moet er gedurende het leven op aarde vrij van worden. De wil van de mens moet zich afkeren van de wereld en de goederen ervan, en naar geestelijke rijkdom verlangen. De mens moet aan het lot van zijn ziel na zijn dood denken en deze helpen rijper te worden. Het hart moet zich losmaken van alles wat de wereld biedt en haar verlangen moet op geestelijke goederen zijn gericht, dan zal de wereld haar bekoring vanzelf verliezen en heeft de ziel haar leven op aarde niet tevergeefs afgelegd. En wanneer u dus aardse goederen verliest, beschouw dat dan als een hulpmiddel van God om uw ziel er vrij van te maken. Wees dankbaar voor de hulp en bezin u op het doel van uw aardse leven. Want u weet allen, dat al het aardse vergankelijk is en dat uw leven op aarde niet eeuwig duurt. Verschaft u daarom geestelijke goederen die met u meegaan in de eeuwigheid. Geef vrijwillig op wat u toch eens zult verliezen en verschaf u daardoor een rijkdom waarmee u kunt werken in het rijk hierna. Dan leeft u uw aardse leven bewust en u zult ook niet verloren kunnen gaan wanneer het einde voor u komt, wanneer de graad van rijpheid van de ziel wordt beoordeeld, evenals uw levenswandel op deze aarde. Amen |