BD.7644 Geestelijke dood en hernieuwde kluistering De geestelijke dood is het ergste lot, dat de ziel kan zijn beschoren, want ze is niet in staat zichzelf daaruit te bevrijden, wanneer ze eenmaal de aarde heeft verlaten. Ze bestaat, heeft ook het bewustzijn van zichzelf en is toch geheel zonder licht en kracht. En dit is een toestand van onmetelijke kwelling. Hij leidt ook onafwendbaar weer tot kluistering in de materie, wanneer van de kant van de mensen geen doeltreffende voorbede wordt verricht, zodat de ziel daardoor kracht wordt toegezonden, die haar kan veranderen wanneer ze dit zelf wil, dat wil zeggen wanneer ze geen rechtstreekse tegenstand biedt. Zolang een ziel in deze toestand apathisch is, kan haar hulp worden gebracht van de kant van de geestelijke wereld vol van licht, of door liefdevolle voorbede. Maar ze kan ook zo verhard zijn, dat ze laaiend van woede zich verzet tegen de macht die haar - zoals ze gelooft - gevangen houdt. Dan zinkt ze steeds dieper en verhardt tot vaste substantie. Dan is een opwaarts gaan in het rijk hierna onmogelijk. Dan moet ze de eindeloos lange weg van de positieve ontwikkeling nog een keer gaan door de gehele schepping, want eens moet ook deze ziel ontwaken ten leven, dat eeuwig duurt. In dit gevaar, gedoemd te zijn geestelijk te sterven, bevinden zich ontelbare mensen op deze aarde, want in de eindtijd doen ze niets om het leven te verwerven. Ze leven zonder liefde en daarom ook zonder God, ze verharden hun zielen al op aarde tot materie, want hiernaar streven ze en ze denken niet aan het geestelijke leven, dat ze de ziel moeten verschaffen zolang ze op aarde vertoeven. Ze worden een prooi van hem, die heer is van de aardse wereld en streven ook naar haar goederen. En deze kunnen de ziel geen leven schenken, ze bezorgen haar echter zeker de geestelijke dood. En gaat ze in deze levenloze toestand binnen in het rijk hierna, dan is ze ook in groot gevaar, want liefdeloze mensen laten zelden op aarde vrienden achter, die aan hen liefdevolle gedachten nazenden in het geestelijke rijk. En alleen maar zulke gedachten kunnen de zielen redden, want elke liefdevolle gedachte, elk gebed vervuld van liefde, doet zich bij zulke zielen gevoelen als kracht, die zo'n uitwerking kan hebben, dat de ziel verandert en de wil heeft omhoog te klimmen. Dan is ze aan de eeuwige dood ontsnapt, dan valt ze niet terug in de toestand, die haar de hernieuwde kluistering oplevert. U mensen bent allen niet op de hoogte van de kracht van de liefde, daar u anders uw best zou doen in liefde te leven. En dan zou u tot leven moeten komen, want de liefde zelf is leven en ze wekt al het dode weer tot leven. Maar wanneer u deze kracht niet benut, wanneer u zonder liefde verder gaat, is er niets anders dan verharding van de geestelijke substantie van uw ziel en u komt in een vreselijke toestand, want dood is niet het vergaan van uw zelf, maar voort vegeteren in het bewustzijn van uw bestaan, maar dan in kwellende onmacht en duisternis. Zolang u nog op aarde leeft, zult u zich van deze toestand geen voorstelling kunnen maken. Maar u zou alles moeten doen om hem te ontgaan, want op aarde is het voor u mogelijk. Op aarde hebt u steeds weer de gelegenheid werken van liefde te verrichten en dan is het gevaar van de dood uitgeschakeld. Dan zult u al op aarde ten leven moeten ontwaken en dan kunt u ook binnengaan in het eeuwige leven, dan hebt u de dood overwonnen. En u zult allen in liefde kunnen leven, want u hebt de goddelijke vonk van liefde in u, die alleen maar hoeft te worden ontstoken en die dan nooit meer zijn licht zal verliezen, omdat de liefde u steeds nieuwe kracht geeft en u werkzaam zult zijn uit innerlijke aandrang, wanneer u eenmaal deze liefdesvonk in u hebt ontstoken. Maar u kunt er niet toe worden gedwongen, maar steeds alleen op de verschrikkingen van de geestelijke dood worden gewezen, opdat u uit eigen aandrang deze verschrikking probeert te ontgaan. Want zolang u op aarde leeft hebt u de kracht om werkzaam te zijn in liefde. Maar bent u eenmaal het rijk hierna binnengegaan, dan kunt u niets meer uit eigen kracht. Dan bent u op hulp aangewezen en u kunt zich gelukkig prijzen, wanneer die hulp u door mensen wordt verleend, wier gedachten u navolgen. Alleen de liefde verlost, alleen de liefde is kracht en iedere mens moet kracht verwerven door werkzaam te zijn in liefde, zolang hij op aarde leeft, opdat hij niet gedoemd is geestelijk te sterven. Amen |