BD.7601
16 en 17 mei 1960
Omgang met bewoners van andere hemellichamen? - "In het
huis van mijn Vader zijn vele woningen"
Door het heelal trekken ontelbare hemellichamen hun baan en
alle hebben hun taak, te helpen bij de voltooiing van het onvolkomen geestelijke.
En zo begrijpt u nu ook de woorden: "In het huis van mijn Vader zijn
vele woningen". En ieder hemellichaam neemt die zielen op, van wie
de toestand van rijpheid aan de omstandigheden op dat hemellichaam is
aangepast. Of anders gezegd: de mogelijkheden om zich te voltooien zijn
op elk hemellichaam andere en naargelang hiervan worden ook de zielen,
die tot voltooiing moeten komen, daarheen overgeplaatst. Maar steeds zijn
ook de levensvoorwaarden anders, omdat alle hemellichamen naar hun aard
en hoedanigheid verschillend zijn van elkaar. En er kan aan de mensen
op aarde geen nadere beschrijving worden gegeven, omdat veel ervan voor
hen onbegrijpelijk zou zijn en een geestelijk inzicht voorop stelt om
begrepen te kunnen worden. Maar er zijn voor alle zielen, voor zielen
in elke graad van rijpheid, ook de geëigende hemellichamen om tot
voltooiing te komen, waar die zielen zich positief kunnen ontwikkelen
als zij van goede wil zijn.
Want ook daar wordt met de vrije wil van het geestelijke wezen rekening
gehouden. Ook daar is geestelijke dwang uitgeschakeld, ofschoon de desbetreffende
levensvoorwaarden het wezen in een zekere dwangpositie plaatsen, zich
daarin te voegen, omdat anders een bestaan op zo'n hemellichaam niet mogelijk
zou zijn. En overal wordt de wezens opheldering geschonken over het doel
van hun bestaan. Of zij nu dat licht aannemen en benutten staat hun vrij,
maar is beslissend voor hun opwaartse ontwikkeling.
Maar al deze scheppingswerken van God zijn "woningen in het huis
van de Vader". En bijgevolg zal eenmaal al het geestelijke toch die
graad van voltooiing bereiken, waarin het aards materiële scheppingen
kan verruilen voor zuiver geestelijke scheppingen, die u mensen met uw
aardse ogen niet vermag te aanschouwen. Want alles wat voor u zichtbaar
is, zijn steeds nog scheppingen, die wezens herbergen, die zich nog moeten
voltooien. Daarentegen zijn de reeds volmaakte wezens dan ook in het lichtrijk
werkzaam en hebben geen zichtbare scheppingen als verblijfplaats meer
nodig. Maar al deze scheppingen zijn eindeloos ver van elkaar verwijderd
en ook niet voor elkaar bereikbaar.
De bewoners van al deze hemellichamen zijn aan hun eigen wereld gebonden,
aan het hemellichaam dat hen draagt. Alleen na het bereiken van een bepaalde
graad van rijpheid kunnen zij van verblijfplaats wisselen, doch niet willekeurig,
maar altijd volgens de grondwet van God, waar al Zijn scheppingen zich
naar moeten voegen, evenals alle wezens, die aan deze scheppingen zijn
toebedeeld. Daarom is het onzinnig, aan te nemen, dat bewoners van deze
hemellichamen zich willekeurig verwijderen en naar andere hemellichamen
zouden kunnen gaan, zonder bevreesd te moeten zijn voor hun eigen vernietiging.
Want de levensomstandigheden zijn op alle hemellichamen anders en die
kunnen niet eigenmachtig terzijde worden geschoven.
In de eindtijd zal echter ook met zulke plannen gemanipuleerd worden.
De tegenstander van God zal de lichtgelovigheid van de mensen gebruiken,
doordat hij hen voorspiegelt, dat zij verbinding kunnen hebben met bewoners
van andere werelden en dat dezen uit schijnbaar goede motieven eveneens
contact willen opnemen met de mensen op aarde. Want de tegenstander probeert
daarmee één ding te bereiken: het geloof aan een einde van
de oude aarde te ondermijnen, om zo de mensen te verhinderen zich op dat
einde voor te bereiden. De mensen moeten echter daarover worden ingelicht,
dat de aarde een hemellichaam op zichzelf is, dat geen verbinding heeft
met andere werelden en dat iedere verbinding met de bewoners ervan alleen
geestelijk tot stand kan komen. Dat de mens zich dus wel met bewoners
van hogere werelden van het lichtrijk kan verbinden door goede gedachten
- vragend om hulp in geestelijke nood, die hem geestelijk ook wel gegeven
wordt - maar dat het voor hem niet raadzaam is wezens aan te roepen van
hemellichamen, van wie hij niet weet in welke graad van geestelijke rijpheid
zij zich bevinden en of zij hem geestelijke hulp verlenen kunnen.
Aardse hulp, zoals Gods tegenstander de mensen zou willen doen geloven,
dat die wezens voor een vernietiging van de aarde hun invloed op de bewoners
van de aarde zouden kunnen doen gelden, is in ieder geval uitgesloten.
Echte hulp kan alleen God verlenen, als de tijd is gekomen die u mensen
vreest, als u daaraan gelooft. Maar Hij verleent ze ook aan ieder, die
Hem er om bidt. En Hij heeft waarlijk engelen genoeg, die alleen op Zijn wil acht slaan om die uit te voeren en dezen zullen zich ook om de mensen
bekommeren, wanneer het uur gekomen is.
Maar Gods tegenstander heeft in de lichtgelovigheid van de mensen een
goede bodem gevonden, waarin hij waarlijk veel slecht zaad kan zaaien.
En de mensen nemen al deze onderrichtingen van zijn kant eerder aan dan
de zuivere waarheid, wat ook kenmerkend is voor de waarde van zijn zaaigoed.
Want steeds probeert de mens een voordeel voor zichzelf uit de dwaling
te behalen, en wijst hij de waarheid af, die hem dit voordeel niet belooft.
Het einde is nabij en komt onherroepelijk. En vals is iedere leer, die
het einde in twijfel trekt, of aan de mensen een uitweg verkondigt die
niet volgens de wil van God is. Want God voert zelf ieder mens uit elk
gevaar, die tot Hem vlucht, die tot de zijnen behoort, die een einde niet
hoeven te vrezen.
Amen |