BD.7597
8 mei 1960
Ontwaken ten leven
Het ware leven begint te ontwaken als de mens zich bewust
met God in verbinding stelt, als hij een hoger Wezen boven zich erkent,
als hij dus in dit Wezen gelooft en probeert zich bij Hem aan te sluiten,
dat wil zeggen: een band tussen dit hogere Wezen en zich zelf voelt en nu dit "bij
elkaar horen" in stand zou willen houden. Dan is reeds de geestvonk
in hem ten leven ontwaakt, die hem van binnenuit probeert te beïnvloeden
naar de Vadergeest van eeuwigheid toe te ijlen. In deze mens is de liefdesvonk
ontvlamd en hij zal zich steeds van binnenuit gedrongen voelen werken
van liefde te verrichten, ofschoon dit in het begin alleen daarin bestaat
dat hij goed is tegenover zijn medemensen. Maar steeds zal liefde te herkennen
zijn, anders zou het leven in hem niet kunnen ontwaken.
En dit leven doet zich nu ook gevoelen, het is als het ware een tweede
leven in hem dat onafhankelijk is van zijn eigenlijk lichamelijk leven
dat ieder mens ervaart, ook wanneer de geestvonk in hem rust en hij dus
nog geestelijk dood is. Maar dit tweede leven geeft de mens pas de ware
bevrediging, want dan staat hij in contact met God door gedachten die
op Hem zijn gericht en door het gebed. Deze mens zal zijn God ook niet
meer vergeten, want God zelf houdt hem staande en verhindert het ook dat
deze mens weer ten prooi valt aan de dood.
Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen aangeleerde kennis
over Hem en een levend bewustzijn van een hoger Wezen. Want wat werd aangeleerd
kan weer wegzinken, het kan later worden afgewezen, het heeft de ziel
nog niet doen leven. Evenwel kan ook aangeleerde kennis tot een levend
geloof leiden als de mens van goede wil is. Dan zal ook hij het leven
nooit meer verliezen dat eenmaal in hem is ontwaakt.
En het kan vanaf die tijd ontwaken omdat de mens in staat is te denken
- en zodra hij bereid is lief te hebben wordt ook zijn denken juist geleid
en zoekt hij dan ook de verbinding met God, met een Wezen aan wie hij
zich geheel kan toevertrouwen. De mens voelt zijn eigen gebrekkigheid,
hij voelt dat hij een leider en beschermer nodig heeft omdat hij zwak
is en hij zoekt daarom naar een Wezen, van wie hij in iedere levenssituatie
hulp verwacht.
Aanvankelijk is dit onbewust, maar het maakt hem gelukkig als hij aan
zo'n Wezen kan geloven en contact met Hem heeft opgenomen. Dit is het
eenvoudige natuurlijke geloof dat ieder kind kan verwerven, dat levend
is en alleen het gevolg van onderrichting die het kind ook wel kan aannemen,
maar die hem niet de innerlijke overtuiging hebben geschonken. Want bij
deze overtuiging behoort de bereidheid van het kind om liefde te geven,
die de geestvonk in hem tot leven brengt. En al het andere brengt nu deze
geestvonk teweeg, die het verlangen van de mens naar de Vadergeest van
eeuwigheid steeds weer zal opwekken totdat de mens geheel bewust de verbinding
tot stand brengt door innig gebed, dat nu echter ook de zekerste waarborg
ervoor is dat de Vader zich om Zijn kind bekommert en het nooit meer laat
terugzinken in de geestelijke blindheid - in de dood.
Daarom is het overdragen van geloofsleren niet voldoende, die weliswaar
niet moeten worden afgewezen maar die nog geen "leven" schenken.
Het ware leven wordt eerst door de liefde tot stand gebracht, die dan
pas het kind ertoe beweegt om over geloofsleren na te denken en dan pas
zoekt het de Vader, die zich nu ook vinden laat. En dan drijft de geestvonk
in de mens deze steeds meer naar de Vadergeest, dan wordt de mens innerlijk
aangespoord tot een band met Hem, hij wordt innerlijk gedrongen tot het
werkzaam zijn in liefde en gebed. En beide brengen de vereniging teweeg
met Hem, wat het doel is van het aardse leven. Beide wekken ze de mens
pas op tot dat leven dat eeuwig duurt - tot een leven, dat hij niet meer
verliezen kan omdat het 'n geestelijk leven is dat niets met het aardse
leven gemeen heeft. En dan heeft de mens zijn God gevonden - het kind
heeft de Vader gevonden - en het heeft zich voor eeuwig aan Hem overgeven.
En zo'n mens kan niet meer sterven hij zal leven in eeuwigheid.
Amen |