BD.7591
30 april 1960
Hernieuwde kluistering is een gevolg van de geestelijke dood
De geestelijke dood vereist een kluistering in de materie,
dat wil zeggen: een geestelijk wezen dat ten prooi is gevallen aan de dood, dat
in de dood blijft steken, moet weer worden ingekapseld in de harde materie
om langzaam weer tot leven te komen. Zodra het geestelijke nog een klein
vonkje leven in zich heeft, wordt alles geprobeerd het verder naar het
leven te leiden, en dit kan ook als resultaat hebben, dat het wezen dan
de kluistering in de materie bespaard blijft, dat het toch langzaam tot
leven komt, al is het ook pas na eindeloze tijd. Maar het kan ook zijn,
dat het wezen volkomen verstart, dat het steeds verder wegzinkt in de
diepte - wat veel zielen in het rijk hierna toelaten. Dan wordt de geestelijke
substantie van dit wezen opgelost en weer in de harde materie - in de
scheppingen op de aarde - ingesloten. En het moet een uiterst kwellende
weg gaan om weer ten leven te komen.
En evenzo kunnen de mensen op de aarde in de eindtijd in hun geestelijke
toestand afzinken, ze kunnen in vrije wil steeds meer op de diepte aansturen,
ze kunnen zich helemaal overleveren aan de heer der duisternis en als
diens aanhang zelfs in uiterste duisternis verzinken. En dan is het eveneens
noodzakelijk, de zielen op te lossen in ontelbare partikeltjes en weer
in te sluiten in de scheppingen; en ze moeten weer de weg van de positieve
ontwikkeling gaan door talloze omvormingen, tot ze weer ontwaken ten leven.
En dit geestelijk dieptepunt is ingetreden, in de eindtijd is de geestelijke
dood duidelijk zichtbaar en zowel op aarde alsook in het hiernamaals wordt
alles ondernomen om nog enkele vonkjes leven aan te wakkeren, om het leven
dat nog voorhanden is te versterken en te verhinderen dat het weer ten
prooi valt aan de dood. Want het is een tijd van eindeloze kwellingen
waaraan het geestelijke dan weer is blootgesteld, wanneer het opnieuw
wordt gekluisterd in de vorm.
En de liefde en erbarmen van God geldt ook het wezen dat allerdiepst
gezonken is en Hij zou het ervoor willen behoeden. Maar waar Hem de vrije
wil van het geestelijke wezen in de weg staat, moet het heilsplan van
God worden doorgevoerd, volgens hetwelk zich een hernieuwde kluistering
in de materie niet laat omzeilen. Zouden de mensen daar precies mee bekend
zijn, dan zouden ze er waarlijk alles voor over hebben om de geestelijke
dood te ontvluchten. Maar ze nemen het weten daarover niet aan, ze geloven
niet in een voortleven, ze geloven niet aan het zich verantwoorden voor
God en ze geloven ook niet aan een God en Schepper, die eens verantwoording
van hen eist.
Maar uw "ik" kan niet meer vergaan en overeenkomstig zijn toestand
is zijn verblijf, alleen dat het in de dode toestand zich niet meer van
zichzelf bewust is, maar evenwel de kwellingen van het gekluisterd zijn
bespeurt, omdat het als oorspronkelijk vrij geestelijk wezen geschapen
was. Het kan echter in zijn dode toestand daar ook niet verplaatst worden
waar leven is, omdat het vrijwillig de toestand van dood zijn heeft gekozen
en er nu aan zijn wil gevolg werd gegeven. De vrije wil is evenwel een
staat van gelukzaligheid, de gekluisterde toestand een toestand van kwelling.
En als mens kiest het wezen zijn toestand zelf. En de liefde en wijsheid
Gods laat het zijn vrijheid, maar helpt het op elke denkbare wijze om
als mens het eeuwige leven te bereiken - zoals Hij het ook door de verbanning
in de materie weer Zijn hulp ten deel zal laten vallen, opdat het dode
eens weer ten leven kan ontwaken.
De liefde Gods geldt al het eens gevallen geestelijke, ze volgt het ook
in de diepte en helpt het weer ten hogen - maar ze is heel bijzonder werkzaam
in de tijd waarin het wezen weer zijn zelfbewustzijn en zijn vrije wil heeft
teruggekregen - in de tijd als mens, dat het dan de aanvankelijk nog dode
toestand verandert in een toestand van leven. Maar de vrije wil van de
mens blijft onaangetast, hij wordt geëerbiedigd, en deze vrije wil
bepaalt of het wezen definitief vrij komt van zijn uiterlijke vorm of
dat deze vorm zich weer verdicht, dat het weer in de harde materie terugkeert.
Dan is het wezen ten prooi gevallen aan de geestelijke dood en er is een
eindeloos lange tijd voor nodig, tot het zich opnieuw in de genade van
de belichaming (als mens) bevindt en voor zich het leven kan verwerven.
Amen |