BD.7569
5 april 1960
Het "zelfbewustzijn" van de oergeest
Iedere oergeest krijgt zijn zelfbewustzijn weer terug wanneer
hij als mens over de aarde gaat, en zichzelf als mens ziet. Want dan zijn
alle zieledeeltjes weer in hem verzameld die eertijds opgelost waren,
met de bedoeling op de weg door de schepping terug te keren. En dan is
het wezen ook in staat de graad van rijpheid te verwerven die het aanvankelijk
als geschapen oergeest bezat. Die het weggegeven had en nu weer verkrijgen
moet, om in het lichtrijk binnen te kunnen gaan als volmaakte geest.
Dus is ieder mens een geïncarneerde oergeest. Een eertijds gevallen
wezen en een scheppingsproduct van mijn eindeloze liefde dat zich zelf
uit vrije wil van Mij verwijderd heeft, en nu uit vrije wil weer tot Mij
terug moet keren. De mens bezit echter niet de kennis over wat hij was,
wat hij is en weer worden moet, en een zekere geestelijke rijpheid is
nodig voordat deze kennis hem eigen kan worden en hij ze ook begrijpen
kan.
Hij ziet zich wel als mens maar niet wezenlijk als een geest die zijn
bestemming moet vervullen. En omdat hij zich alleen als mens ziet die
zich in de aardse wereld beweegt, zijn ook zijn gedachten meer werelds
gericht. Maar dat is steeds een hindernis voor het geestelijk inzien dat
hij pas dan zal hebben wanneer hij zich van de wereld af, en naar het
geestelijke rijk toe gewend heeft.
Pas dan is het mogelijk hem de kennis over zijn eigenlijke bestemming
te geven, en dan kan hij het in vrije wil aannemen en zich daarop instellen,
wat zijn geestelijk rijper worden waarlijk bevorderen zal. En heeft hij
die kennis eenmaal geaccepteerd, dan zal hij zich ook verheugen in het
besef en in de zekerheid tot de oergeesten te behoren, die Ik als schepsels
buiten Mij schiep. Die als "kinderen" tot Mij terug moeten keren
en als mens dus kort voor hun voleinding staan.
En de wil van de mens hoeft alleen maar goed te zijn, dan richt deze zich
vanzelf tot Mij. Want dan verlangt de mens naar zijn God en Schepper,
en dit willen is dan reeds de juiste beslissing, het is het doorstaan
hebben van de wilsproef die de oergeest als mens op aarde gesteld is.
Het bestaan op deze aarde is niet van lange duur, het is echter ruim voldoende
voor de mens zich geheel te vergeestelijken. Want daardoor bereikt hij
een staat die hem het "kindschap" van God geeft, dat wil zeggen: dat
de oergeest zich weer in de toestand verplaatst van volmaaktheid die hijzelf
door zijn vrije wil tot het hoogste peil heeft gebracht. En hij kan nu
ook weer in mijn directe nabijheid vertoeven waar hem de rechtstreekse
doorstraling van Mij verzekerd is, ofschoon ook iedere andere oergeest
steeds hoger kan stijgen zodra hij het lichtrijk betreden mocht. Waarvoor
echter de eerder genoemde juiste wilsbeslissing op aarde weer vereist
wordt.
En overzalig is ieder wezen wanneer het tot bewustzijn komt welke eindeloos
lange weg de oergeest afgelegd heeft om tot de hoogste lichtvolheid te
komen, om onmetelijk zalig te zijn. Hij zal Mij lof en dank zingen en
Mij prijzen tot in alle eeuwigheid. Hij zal mijn "kind" zijn
en blijven dat Mij nooit meer verlaat - en dat scheppen en werken zal
volgens mijn wil tot eigen gelukzaligheid.
Amen |