BD.7520
11 februari 1960
Nieuwe aarde - Romeinen 8:19-22
Geen scheppingswerk op aarde zal de grote omwenteling ontgaan
en alles zal er in betrokken worden, beginnend bij de harde materie, het
planten en dierenrijk tot en met de mens. Alles zal getroffen worden door
een vernietigingswerk dat alles overtreft wat ooit op deze aarde is voorgevallen.
Want alles is eveneens beschadigd, zodat daarna waarlijk, als het werk
van de omvorming der aarde volbracht is, van een nieuwe aarde gesproken
kan worden.
Al het gekluisterde geestelijke komt eerst vrij van de vorm. Het zal echter
de vrijheid niet lang kunnen genieten want het wordt weer gebonden in
de nieuwe scheppingen, overeenkomstig de geestelijke graad van rijpheid
in die bepaalde tijd. En daarom kunnen ook de nieuwe scheppingen in een
heel korte tijd ontstaan. Zij hebben geen lange ontwikkelingsweg nodig
omdat voor alle scheppingen ook de daaraan beantwoordende uitgerijpte
geestelijke substanties voorhanden zijn, en er dus alleen een andere vorm
nodig is opdat de ontwikkeling kan voortgaan op de nieuwe aarde. En deze
scheppingen zijn zo veelzijdig, dat waarlijk een grotere vooruitgang bereikt
kan worden in een kortere tijd dan op de oude aarde. Want het geestelijke
ondervindt niet zoveel weerstand zoals het in die laatste tijd het geval
is, waarin overal de hinderlijke invloed van slechte krachten te bemerken
is.
Het werk van omvorming zal zich dus in een korte tijd voltrekken, maar
geen mens is er zich van bewust. Want zij die weggenomen zijn, worden
naar de nieuwe gevormde aarde gebracht, maar kunnen zelf niet beoordelen
hoe lang zij van de aarde weg waren, daar hun ieder tijdsbegrip ontbrak.
Maar niets zal in de oude vorm blijven bestaan. Zelfs de mensen zullen
van hun aardse kleed (lichaam) niet meer zo veel last ondervinden, want
het is als het ware reeds een vergeestelijkte vorm die hen omhult, ofschoon
het nog aardse materiële substantie is. Ook ondervinden zij geen
lichamelijke zwakheid en ongemak en kunnen hun leven op de nieuwe aarde
beleven in een staat, die waarlijk paradijselijk genoemd kan worden.
En deze toestand zal aanhouden zolang de mensen innig met God verbonden
blijven, zolang zij de directe verbinding hebben met de lichtwereld en
haar bewoners en in alles naar Gods wil leven. Na verloop van tijd zal
er toch weer een verandering intreden, wanneer de vorst der duisternis
weer macht krijgt over de mensen. Maar voordien zal er nog een lange tijd
verlopen, want de eerste generaties zijn zo volkomen met God verbonden, die zij in Zijn macht en heerlijkheid mogen leren kennen, dat zij Hem
trouw blijven en hun leven in Zijn liefde en genade doorbrengen. En daarom
zal de invloed der mensen op alle schepselen uiterst gunstig zijn. De
liefde van de mensen bespeurt het geestelijke in al de scheppingswerken
en dit komt daardoor sneller tot een verdere ontwikkeling; hoe meer liefde
het ondervindt hoe vlugger het ook zijn innerlijke weerstand opgeeft in
een omgeving die van liefde vervuld is. Het is bereidwillig om dienstbaar
te zijn en kan vaak zeer snel een vorm verlaten om de volgende hogere
te kunnen betrekken, zo dat de weg van ontwikkeling aanzienlijk verkort
wordt, gemeten aan de tijd tevoren op de oude aarde.
En al het omvormingswerk omwille van het nog in de vorm gekluisterde geestelijke
zou de mensen Gods liefde moeten laten beseffen, want niet alleen de mens
heeft de hulp van God nodig maar elk schepsel zucht naar verlossing. De
mens echter heeft de mogelijkheid zich geheel vrij te maken uit de vorm
gedurende het aardse leven. En als hij weer faalt is het door eigen schuld,
want dan heeft hij opnieuw zijn vrije wil misbruikt en moet nu ook de
gevolgen op zich nemen. Want nu valt hem slechts dat ten deel wat hij
zelf in het aardse leven altijd nagestreefd heeft, namelijk de materie waar
alleen zijn begeren naar was en die zal nu ook zijn uiterlijke vorm worden.
Amen |