BD.7465
28 november 1959
Wie was in Adam belichaamd? (2)
In alle moeilijkheden kunt u tot Mij komen, hetzij aardse
of geestelijke, wat u ook bedrukt, want Ik heb u lief en Ik wil u graag
uw verzoeken vervullen. Mijn geest van eeuwigheid spoorde Mij aan om te
scheppen. Mijn liefde was overgroot, mijn wijsheid onovertrefbaar en mijn
macht zonder einde. De liefde echter was kracht die zich wilde doen gevoelen,
die zich wilde uiten, die dingen wilde laten ontstaan waaraan Ik zelf
weer mijn vreugde beleefde in overvloed.
Mijn liefde, die zich niet kon wegschenken, zocht een opnamevat waarin
ze binnen kon stromen, dat wil zeggen: Ze vormde voor zich zelf het vat omdat
er buiten Mij niets bestond wat mijn machtige stroom van liefde zou hebben
kunnen opvangen en die zich daarbij overgelukkig zou hebben kunnen voelen.
En dit vat plaatste Ik buiten Mij zelf als een gelijksoortig wezen, als mijn evenbeeld. Het kon niet anders dan dat dit wezen nu ook met dezelfde
scheppende geest en scheppende wil vervuld was zoals Ik zelf, daar het
anders geen "evenbeeld" van Mij geweest zou zijn. En Ik wilde
ook dat het wezen dezelfde gelukzaligheid gevoelde die het "scheppen"
veroorzaakte en daarom kwamen uit de kracht van de liefde en wil van ons
beiden talloze gelijksoortige wezens voort, een scheppingsdaad die u,
mensen alleen maar kan worden aangeduid, maar niet in zijn gehele diepte
duidelijk gemaakt.
Nu moet u echter een onderscheid maken tussen de schepselen van Mij die
uit mijn kracht en zijn wil zijn voortgekomen - en het eerst geschapen
wezen, dat mijn liefde alleen buiten Mij plaatste. Dit wezen, Lucifer,
maakte aanspraak om als een God gelijk wezen te gelden, zolang, tot het
viel.
Ik had het aan mijn zijde geplaatst en verlangde van het alleen de erkenning
van Mij zelf, dat wil zeggen: de toegeving dat Ik het vanuit mijn kracht geschapen
had; en het zou het gelukkigste wezen gebleven zijn, dat naast Mij zou
hebben kunnen scheppen en werken als 'n waar evenbeeld, dat door mijn
kracht geheel doorstraald werd, maar alleen juist door deze doorstraling
van kracht van Mij afhankelijk was, een afhankelijkheid die dit wezen
echter nooit zou hebben hoeven te merken bij gelijkgerichte wil en steeds
even diepe liefde.
Het heeft mijn eis niet vervuld, het wilde Mij niet erkennen als Bron
van kracht en viel derhalve naar beneden in de diepste diepte. Het trok
ook een grote aanhang met zich mee omlaag, wezens die onze beider liefde
en kracht en wil hadden doen ontstaan.
De weg die mijn eerst geschapen wezen neemt, staat hem geheel vrij. De
weg van de door hem in de diepte getrokken wezens is onderworpen aan mijn wil, dat wil zeggen: Ik maakte voor dit wezenlijke dat gevallen was, een weg gereed
waarover het weer kan en zal terugkomen naar Mij als hun Schepper van
eeuwigheid, van wie het is uitgegaan. Deze zelfde weg, die Ik in mijn
wijsheid voorzien had als succesvol zou ook Lucifer hebben kunnen gaan,
maar als een volledig vrij wezen heb Ik hem eens geschapen en als een
geheel vrij wezen moet hij de weg om terug te keren aanvaarden in vrije
wil.
Hij was mijn evenbeeld, hij was niet afhankelijk van Mij omdat de liefde
van mijn kant nooit een vermindering van kracht zou hebben toegelaten.
Hij was mijn evenbeeld, wiens vrije wil Ik eerbiedigde, zelfs als hij
nog zo verkeerd gericht is. Ik zal hem op geen enkele manier dwingen en
Ik zal wachten tot hij vrijwillig zijn terugkeer naar Mij begint. Maar
nog is hij er ver van verwijderd. En als er gezegd wordt: "Lucifer
heeft zich in Adam geïncarneerd", dan is daarmee het duivelse,
dat wat in Lucifer was, bedoeld, dat in alle wezens die gevallen zijn,
aangetroffen werd.
Zijn duivelse gezindheid, dus alles wat tegen God gericht is, moet de
belichaming als mens doormaken en zo moest ook Adam, dat wil zeggen: de in hem
belichaamde oergeest, met al zijn van nature boosaardige neigingen en
aanleg zijn intrek nemen in de menselijke vorm, juist om van deze gezindheid
van Lucifer los te komen, om zich weer geheel en al naar Mij te keren, die hij als mens ook kon onderkennen als zijn God en Schepper van eeuwigheid.
Ook Lucifer zou eerst de gang door de materie, door de gehele schepping
hebben moeten gaan als er voor hem een menselijke vorm gereed zou zijn
met het doel van een verdere ommekeer terug naar Mij. Want zijn nog geheel
ongetemde geest zou iedere vorm met geweld verbreken, zoals dit ook het
geval was toen hij bij wijze van proef de eerste vorm betrok. Ze bestond
slechts uit zachte meegevende materie, die de ongetemde geest van mijn
eerst geschapen wezen niet zou hebben kunnen vasthouden, terwijl Adam's
oergeest al zoveel rijper was geworden, dat hij zich in deze vorm tot
op zekere hoogte behaaglijk voelde; en hij zou ook de verzoekingen van
Lucifer hebben kunnen weerstaan, die deze ondernam om de bijna aan het
doel aangekomen, gevallen broeder weer voor zich te winnen. Lucifer was mijn tegenstander en hij is het nog en zal dit blijven, tot ook het laatste
geestelijke dat door hem mee in de afgrond is getrokken, de terugweg naar
Mij zal hebben aanvaard. Dan pas zal ook hij zich bezinnen en zich vrijwillig
aan Mij overgeven, wat echter nog eeuwigheden duren zal, tot dit doel
bereikt is.
Amen |