BD.7434
22 oktober 1959
Gods wil of toelating
Het zij u allen gezegd, dat u tot niets in staat bent zonder mijn wil of mijn toelating, wat echter niet wil zeggen dat u geen vrije wil zou hebben. Want wil en uitvoering is tweeërlei. De wil is helemaal uw eigen zaak die Ik op geen enkele manier bepaal. Maar of u ook de wil zult kunnen uitvoeren, dat heeft mijn toestemming, mijn wil nodig. En deze moet soms tegen uw wil in actief zijn. Ik moet soms verhinderend ingrijpen ter wille van uw ziel. Maar beoordeeld wordt uw eigenlijke wil, hoe deze is gericht, in goede of kwade zin. Want uw wil moet zich bewijzen in het aardse leven. Hij kan echter soms ook zo gericht zijn dat de uitwerking van de wil, dus de verrichte daad, het rijp worden van uw eigen ziel alsook van de zielen van de medemensen schade berokkent of hen op een dwaalspoor brengt. En dan grijp Ik vaak in en laat de daad niet eerst verricht worden, hoewel de mens zich ook voor zo’n verkeerde wil moet verantwoorden.
Maar niet al zulke slechte bedoelingen en daden verhinder Ik, daar er anders niemand aan de vrijheid van wil zou geloven en er een onheilbrengende chaos zou ontstaan zodra het verwoesten willende principe op aarde terrein zou winnen tot onheil van de mensen die door het aardse bestaan gaan. Toch kan ieder mens het beproeven van de wil doorstaan, of zijn plannen worden uitgevoerd of niet, want hij wordt alleen beoordeeld naar zijn wil.
Maar dat Ik ook heel vaak verkeerde praktijken toelaat, heeft ook een reden. Want de mensen moeten zelf zich bewust worden van hun verkeerd handelen en door de eigen onjuiste daden of die van de medemensen het verkeerde van hun willen en handelen inzien, omdat de gevolgen van zulke daden nooit goed kunnen zijn. Maar de vrijheid van wil zal voortdurend door de mensen worden bestreden, omdat hun levensloop niet altijd zo verloopt als zij het willen en ze daarom de wil als niet vrij betitelen. Maar geen mens is gedwongen tot een bepaalde richting van zijn wil. Elke menselijke wil is volledig vrij en kan naar eigen believen in elke richting gaan.
Maar Ik weet wanneer u een halt toegeroepen moet worden, wanneer Ik mijn wil daar tegenover moet stellen en dus daden moet verhinderen die deze vrije wil voortbrengt, die hij van plan is uit te voeren in blinde haat, in onwetendheid van de uitwerking ervan en de schade die daardoor voor de medemensen kan ontstaan. Want mijn liefde en wijsheid zien verder en ze trachten te compenseren en de mensen die zich vol vertrouwen aan Mij overgeven veel nood en ellende te besparen, de mensen die steeds weer opnieuw hun leven aan Mij toevertrouwen en die Ik daarom ook bescherm tegen groot onheil.
Maar ook het grote overzie Ik. En Ik roep vaak mensen weg uit het leven van wie de gezindheid niet overeenstemt met het welzijn van de medemensen en die hun verkeerde wil al te vaak hebben bewezen, omdat Ik verhinderen wil dat onnodig leed over de mensen komt dat hun geestelijk geen voordeel oplevert, zoals Ik echter ook mensen wegroep wier gezindheid steeds heeft beantwoord aan mijn wil, maar wier missie op aarde Ik als beëindigd beschouw en daarom verder werkzaam zijn van hun kant beëindig. Want mijn wil en mijn toelating zijn pas doorslaggevend of de wil van de mens resultaat kan hebben of niet.
Maar de mens is verantwoordelijk voor zijn wil, ongeacht of hem het verrichten van de daad wordt verhinderd of niet. Daarom zal veel schuld moeten worden afgelost, want het denken en willen van de mens is vrij en voor alles zal hij eens verantwoording moeten afleggen, niet alleen voor de werken die zijn uitgevoerd. Ga daarom behoedzaam om met uw gedachten en schenk er aandacht aan, want ze verraden uw meest innerlijke wezen. Sla acht op uw wil, dat hij zich juist zal richten op het goede en verhevene en u zult de verantwoording niet hoeven te vrezen eens in de eeuwigheid.
Amen |