BD.7411
18 september 1959
Barmhartige naastenliefde
Tegenover de nood van de medemens zult u in barmhartige liefde moeten ontbranden, wanneer u om hulp zult worden gevraagd en hun deze hulp zult kunnen bieden. U zult hun nood moeten voelen alsof ze van uzelf is, om dan naar vermogen te helpen. En u zult wederliefde in de naaste opwekken en de vlam van liefde zal zich uitbreiden in steeds grotere kringen. De liefdevolle mens zal ook zijn hulpvaardigheid versterken en de wederliefde in de medemens zal eveneens steeds nieuwe voeding vinden. De vlam van liefde zal groter worden en zich met kracht een weg banen naar Mij, de eeuwige Liefde.
De liefde voor Mij kan alleen door onbaatzuchtige naastenliefde worden bewezen. Want Mij lief te hebben, als het volmaaktste Wezen in de oneindigheid, is niet moeilijk. Maar van de medemens te houden, met al zijn zwakheden en gebreken, is er pas een bewijs voor, dat de mens een meevoelend hart heeft, dat bereid is liefde te geven en dat hij de in hem sluimerende liefde graag tegenover deze zwakke, hulpeloze naaste kenbaar zou willen maken, die in zijn nood tot hem komt. Deze liefde dus is mededogen en waarlijk in het hart van de mens geboren. En ze bewijst de liefde voor Mij, want van een gebrekkig wezen te houden, bevestigt pas de liefde voor het volmaakte Wezen, dat Schepper is van al datgene, wat de mens omringt. Dus ook van de naaste, die daarom op ware broederliefde aanspraak kan maken naar Gods wil.
De naastenliefde zal ook nooit kunnen worden geveinsd, want de mens bewijst de naaste of liefde of hij laat hem in zijn nood. Maar hij zal nooit diens nood lenigen, wanneer hij er niet toe is gedwongen door andere materiële voordelen, die dan echter niet meer in het gebied van de naastenliefde thuishoren, zoals ze door Mij van u mensen gevraagd wordt. Ter wille van aards voordeel hulp te bieden is in mijn ogen hetzelfde als een verzuim. Want alleen de onbaatzuchtigheid is echte naastenliefde, zoals Ik ze door mijn gebod vraag. Wat uit berekening wordt gedaan, valt niet onder de vervulling van dit gebod, maar is een dood werk, dat niet mijn aandacht trekt.
Maar u mensen zult Mij niet kunnen misleiden, want Ik kijk in uw hart. En daarom vraag Ik een gloed van barmhartige liefde. Een gevoel van barmhartige liefde, die uitgaat naar uw naaste die zich in nood bevindt. Alleen deze zal Ik beschouwen en waarderen als een bewijs van uw liefde voor Mij, uw God en Vader, die u met Zijn nooit aflatende liefde volgt en u tot zich wil trekken in erbarmende liefde. En er is u aangegeven, welke mate van liefde u de naaste zult moeten schenken. U moet van hem houden als van uzelf. Hetzelfde waarop u aanspraak maakt voor uzelf, zult u hem ook moeten laten toekomen. Dat wil zeggen: u moet hem naar vermogen helpen en er steeds aan denken, dat het ook u goed zou doen wanneer u van uw medemens dezelfde hulp zou ondervinden. U zult nooit moeten denken geen verplichtingen tegenover uw naaste te hebben. Want deze verplichting heb Ik u opgelegd door mijn gebod, door de toevoeging: "als uzelf".
Ik sta u mensen een mate van eigenliefde toe en daarmee in overeenstemming moet u de naaste beminnen "als uzelf". En deze toevoeging verplicht u steeds aan de naaste te denken, zoals u immers ook voornamelijk aan uzelf denkt en dit u ook niet is verboden. Maar zodra u zich ook om de naaste bekommert, is ook uw eigenliefde gerechtvaardigd en ze zal ook spoedig niet meer de juiste maat overschrijden. Want u zult toenemen in barmhartige naastenliefde en zo ook steeds diepere liefde voor Mij bewijzen. U zult mijn geboden vervullen en daardoor waarlijk gelukzalig worden.
Amen |