BD.7338
17 april 1959
Hulp van de geestelijke wezens om volmaakt te worden
Alle engelen in de hemel nemen deel aan de grote taak van
de verlossing van het nog onvrije geestelijke. Allen zijn in dezelfde
wil met de Vader van eeuwigheid werkzaam en allen kennen alleen dat ene
doel: het terugvoeren van de gevallen broeders, hun terugkeer in het vaderhuis.
En zo zou ieder wezen zich onder goddelijke hoede moeten weten, wanneer
het in het stadium als mens de gang over de aarde gaat. Want al het geestelijke
vol van licht draagt zorg dat de mens zijn doel zal bereiken. En ook vóór
zijn gang over de aarde als mens wordt het wezenlijke door het geestelijke
vol van licht begeleid, wanneer het nog in gekluisterde toestand door
de scheppingswerken heengaat. Ook dit wezenlijke moet eens de mogelijkheid
van de belichaming als mens hebben, waarin het dan - van zichzelf bewust
- zich dus ook bewust aan deze lichtwezens kan toevertrouwen en ze om
hulp vragen volmaakt te worden.
De verlossing van het geestelijke is taak en doel van alle volmaakte wezens,
om welke reden het ook zeker is dat het werk van het terugvoeren naar
de Vader eens zal lukken. Maar de vrije wil van de mens stelt vaak paal
en perk aan het werkzaam zijn van de lichtwezens, want hiertegen kunnen
ook de engelen niets doen. Daarom geeft dus de mens zelf eerst de doorslag
hoe ver hij het doel nadert: de definitieve vereniging met God. Maar tot
aan het uur van de dood spannen de lichtwezens zich in voor de ziel van
de mens en zo lang hoeft de hoop ook niet te worden opgegeven, dat ze
weer terugkeert naar de Vader vóór haar sterven. Maar dit
is dan steeds aan de ijverige arbeid van de lichtwezens toe te schrijven,
die wel de opdracht van God hebben, maar toch de wil van de mens moeten
eerbiedigen en daarom steeds zullen proberen zó op de wil in te
werken, dat hij zichzelf naar God keert.
Zou de mens weten hoeveel lichtwezens zich voor hem inspannen, dan zou
hij helemaal gerustgesteld zijn over zijn lot. Zou hij zich alleen maar
zonder weerstand laten leiden en niet zijn eigen weerspannige wil doordrijven,
waartegen zelfs die wezens niet zijn opgewassen, die ook zij moeten achten.
Daarom is het vaak zo moeilijk dat een mens de weg naar God vindt en bewust
de weg naar Hem gaat. Maar waar de wil uit eigen aandrang verandert, daar
wordt hij ook vastgepakt door de wezens van het licht. En ze laten de
mens nu ook niet meer los en dringen hem steeds meer naar zijn God en
Vader. En hun werk zal nu steeds gemakkelijker worden, hoe meer de mens
zijn weerstand opgeeft en zich door hen laat beïnvloeden.
Maar de mens blijft niet zonder hulp, wanneer hij zich eenmaal bereid
heeft verklaard de terugweg naar God te aanvaarden, door zijn wil naar
God toe te keren. Dan kunnen de lichtwezens hem helpen zonder de vrije
wil aan te tasten. Dan is zijn wil gelijk aan de hunne: terug te keren
in het vaderhuis. En dan ervaart de mens waarlijk de hulp van die wezens,
zodanig dat de terugweg hem gemakkelijk valt en hij ook zeker zijn bestemming
bereikt. Want die wezens hebben grote macht, die ze graag gebruiken waar
hun geen weerstand meer wacht. En de mens heeft dan zelf de weerstand
gebroken, wanneer hij naar God verlangt.
Op aarde evenals in het hiernamaals zijn krachten van licht werkzaam en
verrichten onvermoeibaar verlossingsarbeid. En waarlijk, de hele wereld
zou al verlost zijn, wanneer de vrije wil van de mens niet zelf zou moeten
beslissen of er verlossingswerk bij hem kan worden verricht of niet. Maar
er is ook geen mens hulpeloos aan zichzelf overgelaten. Ze hebben voortdurend
helpers aan hun zij, die letten op de geringste verandering van wil, om
dan in te grijpen en bijstand te verlenen tot het doel is bereikt: de
vereniging met de Vader van eeuwigheid.
Amen |