BD.7291
23 februari 1959
Voedsel voor de ziel moet worden begeerd om werkzaam te worden
Al naar verlangen zult u ontvangen. Want al wordt u ook zonder verlangen geestelijk voedsel toegevoerd, dan zal ze u niet tot voedsel dienen zolang u er geen honger en dorst naar hebt. U zult dus zelf moeten verlangen gespijzigd en gelaafd te worden, dan zal u ook de juiste voeding toekomen en uw ziel zal daardoor worden gesterkt en vooruitgaan in haar ontwikkeling. Het lichaam geeft zijn behoefte te kennen. Het meldt zich wanneer het voedsel nodig heeft om zich in stand te houden. Maar de ziel kan dit vaak niet klaarspelen, omdat ze zich maar zachtjes uit en er op haar stem geen acht wordt geslagen. Ze wordt nog teruggedrongen door het lichaam, dat eerst voor zichzelf aanspraak maakt op wat de ziel echter eveneens nodig heeft.
Maar de ziel kan geen genoegen nemen met zuiver aardse spijs en aardse drank. Ze heeft andere voeding nodig en deze moet de wil van de mens haar doen toekomen, doordat hij de ziel aan de tafel des Heren leidt waar ze onbeperkt voedsel kan ontvangen. De wil van de mens is steeds bereid om voor het lichaam te zorgen, maar het zorgen voor de ziel is veel noodzakelijker, want deze overleeft het lichaam wanneer diens uur is gekomen. Dan baten het lichaam noch spijs, noch drank, noch alle medicijn. De ziel echter blijft bestaan en bevindt zich nu in een toestand die beantwoordt aan haar verzorging gedurende haar bestaan op aarde.
U mensen zou dat steeds moeten overwegen en vanuit deze beschouwing zou u uw wil moeten aansporen om in de behoeften van de ziel te voorzien, haar spijs en drank en het juiste geneesmiddel voor haar toestand te bezorgen. Dan zal het lot van de ziel in de eeuwigheid voor haar verzekerd zijn. Ze zal geen gebrek hoeven te lijden in het rijk hierna, maar haar volkomen leven hebben. De mens moet de ziel dus bewust spijs en drank doen toekomen. Hij moet haar het woord van God overbrengen, dat het juiste voedsel is voor de ziel en haar een eeuwig leven verzekert. De mens moet zelf willen dat hij het woord van God ontvangt, opdat de ziel verzadigd en gesterkt zal worden op haar pelgrimstocht over de aarde. Dan zal ook de ziel uit het haar aangeboden voedsel de kracht putten die haar niet anders kan toekomen dan door Gods woord. En zodra de mens maar zelf begeert de stem van God te vernemen, wordt hem ook zijn verlangen vervuld.
God zelf spreekt met de mens op velerlei manieren. Hij mengt zich in de gedachten van de mens, Hij komt tot hem in de vorm van een boek, Hij spreekt door de mond van een dienaar, of ook Hij spreekt zelf met Zijn kind, zodra dit rechtstreeks naar de Vader gaat en Zijn stem wil vernemen. Aan het verlangen van de ziel wordt steeds gevolg gegeven. Geen ziel blijft zonder versterking, die haar honger probeert te stillen en naar de tafel des Heren gaat, wat echter steeds de wil van de mens teweeg moet brengen, wat dus bewust moet gebeuren, daar anders ook de meest kostelijke spijs, het rechtstreekse woord van boven, door God zelf aangeboden, geen uitwerking zou hebben op de ziel. Want wat niet wordt begeerd zou zonder verlangen een genadegave zijn die echter geen dwang uitoefent en daarom onwerkzaam blijft.
Daarom kan de mens vaak de eerdergenoemde genadegave toekomen, zonder door hem als zodanig te worden beseft. Dan maken de woorden die Gods liefde naar de aarde leidt, geheel geen indruk - die een verlangende ziel ten diepste zal raken en gelukkig maken. Maar zou de uitwerking van het goddelijke woord op alle mensen hetzelfde zijn, ongeacht hun verlangen of hun onverschilligheid, dan zou het een dwingende uitwerking hebben op de ziel. En iedere ziel zou opwaarts gaan, maar de wil zou onvrij zijn geworden, terwijl de ziel toch in wilsvrijheid moet beslissen het aan te nemen of af te wijzen.
De ziel heeft krachtige voeding nodig wil ze rijp worden en opwaarts gaan en die zal haar ook altijd worden aangeboden. Maar pas het innerlijke verlangen is doorslaggevend, welke kracht de ziel aan het voedsel onttrekt, om welke reden dus de mens ook op de hoogte moet zijn van de behoeften van zijn ziel en van de verantwoording wanneer hij haar de noodzakelijke voeding ontzegt, wanneer hij geen acht slaat op haar behoeften en de ziel zwak en ellendig is, wanneer de dood op de mens afkomt en ze uit diens lichaam moet heengaan. De ziel zelf is in haar verlangen onverschillig geweest, daar ze anders binnen in de mens drang had kunnen uitoefenen. En de ziel zelf moet nu ook de gevolgen van haar onverschilligheid dragen, want ze blijft bestaan. Zij is het eigenlijke "ik" van de mens dat niet kan vergaan. Daarom wordt de mens steeds weer onderwezen, maar ook niet gedwongen, want de ziel moet vrij beslissen in het leven op aarde en ze moet ook de gevolgen van een verkeerde beslissing nu dragen in het rijk hierna.
Amen |