BD.7255
14 januari 1959
Beproeving van geestelijk goed op goddelijke oorsprong
Jullie kunnen geestelijke spijzen alleen van Mij zelf aannemen,
en daarom moet alles op zijn oorsprong beproefd worden, wat jullie als
"geestelijk voedsel" aangeboden wordt. Weliswaar beroepen alle
verkondigers van het goddelijke woord zich erop, de zuivere waarheid uit
Mij te verkondigen, maar dan zouden ook alle verkondigers hetzelfde moeten
onderwijzen; er zouden geen verschillende geestelijke richtingen of confessies
mogen zijn, die toch alle in hun leerstof van elkaar afwijken.
Dus is een onderzoek beslist nodig, welke leren in oorsprong op Mij terug
te voeren zijn. En dat vereist erover na te denken, wat echter niet betekent,
dat nadenken alleen tot een oordeel waaraan niet te twijfelen valt laat
komen, omdat ook dan weer het denken verschillende uitkomsten zou laten
zien. Het verstand alleen is dus niet maatgevend voor het beoordelen van
geestelijk goed op waarheidsgehalte. Maar het verlangen naar de waarheid
komt pas tot uitdrukking, wanneer de mens tenminste erover nadenkt, of
hem waarheid of dwaling aangeboden werd. De wil de waarheid te weten verzekert
hem dan ook van juist denken in het onderzoek op waarheid, de mens begint
kritiek te leveren op wat hem overgebracht wordt.
En er is daarom een onderzoek nodig, omdat vervormd geestelijk goed niet
de heiligende kracht heeft, dat de geest daarvan geneest, dat ze rijp
wordt, dat het voedsel dat ze nodig heeft haar honger stilt. Een misvormde
leer is geen zuiver voedsel meer voor de ziel, eerder kan ze er nog toe
bijdragen, dat de ziel ziek en zwak blijft en toch niets onderneemt, om
weer gezond te worden - omdat de mens eenvoudig niet herkent, dat hem
voedsel wordt aangereikt dat niet deugt.
Geestelijk voedsel moet stammen uit het rijk, waarin de ziel eenmaal weer
terugkeren moet, want ze is slechts te gast op deze aarde, om eenmaal
geschikt te worden voor het geestelijke rijk, en deze geschiktheid moet
ze dus bereiken, door toevoer van spijs en drank, door voedsel, dat haar
helpt aan een zekere rijpheid van de ziel. Een deze rijpheid is weer nodig
om het lichtrijk binnen te gaan, dat het ware thuis van de ziel is, maar
ook een toestand van de ziel vereist, die ze eerst op aarde moet bereiken.
En Ik bied haar nu deze ware spijs aan, en gelukig zij, die het brood
des hemels rechtstreeks uit mijn handen aannemen, gelukig diegenen, die
niet ergens anders hun voedsel halen, gelukig zij, die naar de bron gaan,
wanneer ze willen drinken en zich laven voor de pelgrimsweg over de aarde
- hun zielen zullen zeer zeker rijp worden en geschikt voor het geestelijke
rijk.
Maar niet degenen, die misvormd goed tot zich nemen, wier spijzen gemengd
zijn en die geen aanspraak meer kunnen maken op het aanbieden van gaven
uit mijn hand. Dezen zullen niet veel geneeskracht halen uit de spijs,
die ze in ontvangst nemen, en ze doen er goed aan, de rivierloop terug
opwaarts te volgen, om uit te vinden, of deze naar de juiste bron voert
- of Ik zelf de Gever ben, van hetgeen hun aangeboden wordt. En ze zullen
nu veel liever hun voedsel bij de bron in ontvangst nemen. De mens zal
dan geen genoegen meer nemen met een verwaterde leer, hij zal nu ook zelf
kunnen beoordelen waarmee zijn ziel gediend is tot opbouw, want hij zal
het als waarheid ervaren, wanneer hem een krachtige spijs en een verkwikkende
drank aangeboden wordt, die hij tevoren nauwelijks kon gewaar worden.
De ziel, die ziek is en gezond worden wil, heeft ook gezond en krachtig
voedsel nodig. En geen ziel die over de aarde gaat is rijp; elke ziel
heeft versterking nodig, ze heeft spijs en drank nodig, die haar doet
opleven en haar opricht, die haar de situatie verschaft, waarin zij zich
eens bevond, die echter alleen uit mijn hand gegarandeerd is - wanneer
de mens de rechtstreekse weg naar Mij neemt en zich door Mij laat voorzien
van spijs en drank. Dan zal de ziel gezond worden, zij zal haar voleinding
tegemoet gaan, want wat van Mij komt, kan de ziel alleen maar tot zegen
strekken - omdat mijn liefde haar het leven wil bezorgen, dat zij niet
meer zal verliezen.
Amen |