BD.7222
6 december 1958
Aardse of geestelijke gedachtengolven
Hoe meer u zich van de wereld afzondert des te gemakkelijker
vindt. u de toegang tot het geestelijke rijk, want dan stuiten de gedachten
die u toestromen uit het geestelijke rijk niet meer op verzet. De wereld
echter is een voortdurende hindernis voor zulke geestelijke gedachten,
want alleen waar een volledig zich afwenden is - worden ze opgenomen door
het hart van de mens. En zo zult u het ook begrijpen waarom de mensen
zich zo weinig geestelijk bezig houden als zij nog zo geheel aan het wereldse
gebonden zijn, want de wereldlijke gedachten zullen altijd geestelijke
gedachten verdringen, dat wil zeggen: de mens zal niet in staat zijn het geestelijke
gedachtengoed in zich op te nemen, omdat wereldse gedachten op de voorgrond
dringen en verhinderen dat geestelijke gedachten tot het hart van de mens
doordringen.
En toch is de mens zelf verantwoordelijk voor het gedachtengoed dat hem
beheerst, want alleen de vrije wil bepaalt waaraan de mens denkt - en
de vrije wil weert de gedachtengolven die hem omringen of laat ze toe.
En de wil is weer zo gericht zoals het wezen van de mens is, geestelijk
of werelds ingesteld. Hij wordt noch naar de ene noch naar de andere richting
toege-drongen, hij is volkomen vrij. En toch hangt van de richting van
deze wil alles af, zijn denken en handelen, zijn tegenwoordig en toekomstig
lot van de ziel - dat heerlijk maar ook vreselijk kan zijn.
De wereld is dus een gevaar voor de wil van de mens, maar ze moet er toch
zijn om de ziel tot klaarheid te laten komen, om haar tot een beslissing
te dwingen die tussen haar en het geestelijke rijk genomen moet worden.
Beide rijken zijn er, doch de ziel kan maar een rijk willen - en dat rijk
moet zij zelf bepalen. En kiest zij het materiële rijk dat de wereld is,
dan blijft zij ook aan dit rijk gebonden. Kiest zij het geestelijke rijk,
dan zal dat haar verblijfplaats worden als de ziel het aardse lichaam
verlaten zal, als haar aardse weg beëindigd is.
En door beide gebieden wordt zij beïnvloed maar niet gedwongen. Daarom
draagt iedere mensenziel zelf de verantwoording voor haar denken en willen,
want zij kan aan elk van de richtingen haar voorkeur geven. Het is voor
haar niet onmogelijk goed te kiezen, zelfs als de materiële wereld tastbaar
voor haar staat en de geestelijke wereld schijnbaar onwerkelijk is.
Doch de geestelijke krachten hebben een zekere macht tegenover de ziel,
zo dat zij in staat zijn steeds tussenbeide te komen, ook tegenover de
onwillige, zodat ook deze door die krachten gegrepen wordt en zo moet
ieder mens 'n standpunt daarover innemen. Alleen dat de mens zodra hij
niet wil, die invloeden ook af kan weren. Maar ze hebben hem aangeraakt
en hij kan zich daarom niet aan de verantwoording onttrekken - wanneer
die van hem gevraagd zal worden.
De mens kan denken en dat is de reden waarom hij verantwoordelijk is.
En niemand dringt hem de gedachten op - wat hij denkt staat hem volkomen
vrij, maar dat het juist is, zal altijd het doel van de goede geestelijke
krachten zijn, die hem trachten te beïnvloeden in positieve zin.
Maar, daar de negatieve krachten ook inwerken, moet de mens dus zelf beslissen,
en er kan zodoende niet van een geestelijke dwang gesproken worden waaraan
de ene ten prooi valt en de andere niet.
Daarom zijn er ook van tijd tot tijd innerlijke gevechten nodig om niet
af te wijken van geestelijke gedachten, als aardse gedachten willen binnendringen.
De wil om geestelijk te rijpen kan ook kracht geven voor deze innerlijke
strijd - en dan heeft de mens reeds gezegevierd, want zijn wil was positief
en moet derhalve ook een positieve uitwerking hebben. En hoe meer de mens
in de wereld staat, des te groter zal de overwinning zijn, want des te
groter zijn de weerstanden, des te groter de stimulans, des te sterker
de wil, die zich handhaaft en beslist voor het geestelijke rijk. Maar
de ziel zal zich eens verheugen mogen over de overwinning, Want zij heeft
zichzelf haar lot gestalte gegeven voor de eeuwigheid.
Zij zal een leven in zaligheid tegemoet gaan en altijd alleen God danken, die haar de kracht gaf te overwinnen.
Amen |