BD.7213
21 november 1958
De staat van het verantwoordelijk zijn - Geopende harten
U bent door ontelbare verblijfplaatsen heengegaan. U ziet
op een ontwikkelingsgang terug van eindeloze duur, van een tijdruimte
waarvoor u elke maat ontbreekt omdat u niet in staat bent een zo eindeloze
tijdsspanne te bevatten. Maar u hebt deze al achter u, daar u anders niet
op deze aarde zou vertoeven. Een terugblik op deze achter u liggende tijd
zou u weliswaar de belangrijkheid van uw aardse leven begrijpelijker laten
worden, maar dit zou uw ziel niet ten goede komen die, door angst gedreven,
alleen nog maar haar weg over de aarde zou gaan, wanneer ze het vermogen
zou bezitten zich dit alles weer te herinneren en de eindeloze kwellingen
tot haar doordrongen die ze moest ondergaan - in het tijdsbestek van haar
ontwikkeling omhoog.
Toch is het feit niet te ontkennen dat u zo'n eindeloos lange tijdruimte
van ontwikkeling moest doormaken en dat deze periode nu bijna haar grens
heeft bereikt. Maar dit laatste bepaalt u zelf. En dat is het belangrijke
van uw gang over de aarde, dat u aan een eeuwige tijden durende toestand
van kwelling een einde maakt, of deze weer eindeloos zou kunnen verlengen
- dat u dus uw verdere lot zelf gestalte geeft gedurende de tijd van uw
leven op aarde. Want eeuwige tijden kon u niet ter verantwoording worden
geroepen, eeuwige tijden moest u doende zijn volgens goddelijke wil. U
stond onder de wet van "je moet", u was onderworpen aan de wet
van de goddelijke ordening en moest handelen volgens Gods wil. En onder
deze wet van dwang klom u omhoog - weer tot het niveau waarin de belichaming
als mens kon plaatsvinden.
Nu echter is uw leven niet meer vrij van verantwoording, want uzelf bepaalt
de afloop en het succes door uw vrije wil. En deze tijd is maar heel kort,
maar zou door ieder mens doelmatig kunnen worden ontplooid om hem de hoogst
mogelijke voltooiing op te leveren, want daartoe staan hem alle middelen
ter beschikking. Er wordt van hem niets onmogelijks verlangd. maar hij
wordt op elke manier geholpen, op elke manier wordt er dus rekening gehouden
met zijn zwakheid en onvolmaaktheid, zodat een geheel rijp worden van
zijn ziel in vrije wil mogelijk is.
Maar er wordt zelfoverwinning van hem gevraagd. Er wordt van de mens een
eigen prestatie gevraagd, die geen medemens of geen lichtwezen voor hem
kan verrichten, anders zouden er waarlijk geen niet verloste wezens meer
op aarde zijn, omdat de liefde van die wezens al alles verlost zou hebben
wat nog niet zalig is.
De laatste voltooiing echter moet de mens zelf volbrengen. En hij kan
dat ook want de liefde Gods is zo groot dat zij onverdiende genaden over
al Haar schepselen uitstort, alleen om ze weer terug te halen in het vaderhuis,
om hen voor zich te winnen en aan de tegenstander te ontrukken, die hen
eindeloze tijden gevangen hield. Maar de overgrote liefde van God kan
niet in strijd met de wet werken - Ze moet, om werkzaam te
kunnen worden, geopende harten vinden waarin ze ongehinderd binnen kan
stromen. En voor het openen van het hart moet ieder mens zelf zorgen,
de vrije wil moet actief worden, de mens moet bewust naar God en het aanstralen
van Zijn liefde verlangen, dan opent hij zich ook vrijwillig voor de krachtstroom
van de goddelijke liefde en dan kan er niets anders zijn dan een opgaan
naar omhoog, naar God, want de liefde Gods heeft zo'n kracht dat ze alles
tot zich trekt wat zich niet verzet.
De slechts zeer korte tijd van het aardse leven moet het omkeren van de
mens naar God teweegbrengen, hij moet de weerstand opheffen - de mens
moet zichzelf overwinnen, die aan het begin van de belichaming nog in
zijn weerstand volhardt en daarbij een krachtige steun heeft aan Gods
tegenstander, die alles doet om deze weerstand nog sterker te maken. En
die weerstand bestaat daarin, dat de mens zijn eigenliefde koestert, die
totaal indruist tegen de liefde Gods en die gelijk is aan een gesloten
deur die niets doorlaat.
De eigenliefde gelooft zichzelf genoeg te zijn en daardoor bewijst ze
alleen 's mensen aanmatiging, die hoort bij de tegenstander van God. De
deemoed echter herkent haar Heer en God - een deemoedig hart vraagt om
genade en opent wijd de deur van het hart om Diegene binnen te laten komen die het Zijn liefde zou willen schenken.
Het gaat er dus in het aardse leven alleen om, dat de mens zijn verzet
opgeeft, dat hem onherroepelijk ketent aan de tegenstander van God - het
gaat erom dat zijn vrije wil zijn God en Vader zoekt en Hem om genade
vraagt. Dan zal hij waarlijk zeer rijkelijk bedacht worden en zal zijn
aardse levensloop niet tevergeefs zijn, want de goddelijke liefde zal
hem overvloedig toestromen.
En omdat die liefde licht en kracht is, moet de ziel ook vol van licht
en kracht worden tijdens haar tijd op aarde, ook al is die nog zo kort
in vergelijking met de eeuwig lange tijd ervoor. Maar een geopend hart
staat er geheel garant voor dat de ziel tot voleinding komt, want waar
de liefde Gods naartoe kan stralen, daar is geen duisternis meer, daar
is alleen nog licht en gelukzaligheid - het recht van het volmaakte -
het recht van die wezens die op aarde de voltooiing bereikten in vrije
wil.
Amen |