BD.7209
17 november1958
Wat is geestelijke nood?
U, mensen bent u niet bewust van de grote geestelijke nood
waarin, u zich bevindt, omdat de wereld uw zinnen nog gevangen houdt en
u daarom helemaal niet de duisternis overziet die uw denken omhult. Elke
dag kan voor u de laatste zijn op deze aarde. Geen mens kent het uur van
zijn dood en geen mens kan zijn leven niet een uur verlengen. En daar
denkt u niet over na, anders zou u voorbereidingen treffen voor datgene
wat daarna komt, daar u toch weet dat u niets mee zult kunnen nemen naar
gene zijde, wanneer u van de aarde zult moeten scheiden. Maar hoe is het
met uw ziel gesteld? Denkt u er ooit wel eens ernstig over na wat naderhand
uw lot is? U weert zulke gedachten af en wijst ze ver van u wanneer ze
eens in u bovenkomen en toch kan uw ziel zich in een noodsituatie bevinden
dat ze zonder licht het lichaam moet verlaten wanneer het uur van het
afscheid heeft geslagen, dat ze zichzelf in de diepste duisternis terug
vindt in het geestelijke rijk en arm en ongelukkig ronddoolt omdat ze
niet weet waarheen ze zich wenden moet in deze duisternis. U bent het
zelf, het is uw eigenlijke ik, dat niet kan vergaan, zelfs wanneer de
ziel het lichaam moest verlaten.
Maar geloof niet dat u er niet meer bent, dat met de dood van het lichaam
uw bestaan is afgelopen. U bestaat nog precies zo werkelijk als op aarde
en u voelt leed en kwelling net zo en nog veel sterker, omdat u inziet,
dat het u aan elke kracht ontbreekt om uw toestand te kunnen veranderen.
Een omstandigheid die u onuitsprekelijk kwelt, omdat u die zult moeten
verdragen door eigen schuld. Want zou u maar iets bewuster leven op aarde
dan zou de ziel niet zo ellendig naar het hiernamaals overgaan, omdat
(dan) een klein lichtschijnsel haar op de weg wijst die ze hierboven moet
gaan om opwaarts te klimmen.
Want deze mogelijkheid heeft iedere ziel: dat ze kan voortzetten wat ze
op aarde verzuimde, als ze zelf maar wil. Maar of ze van deze mogelijkheid
gebruik maakt, berust bij haar zelf, maar eist eerst een klein lichtschijnsel
van inzicht, zonder welke ze hulpeloos en ellendig in steeds dezelfde
gesteldheid blijft. En wanneer de mens op aarde maar zo ver aan zichzelf
werkt dat hij moeite doet te geloven in een voortleven, een leven te leiden
naar de wil van God, wanneer hij maar probeert zijn fouten en zwakheden
af te leggen en tegenover de medemens liefdevol op te treden, dan komt
hij uit de diepste duisternis naar buiten in een zwak schemerlicht; en
komt hij met zo'n schemerlicht in het rijk hierna, dan vindt de ziel al
makkelijker de weg en ziet ze haar verdere opgave in en tracht die te
vervullen. Want ze is niet volledig blind en de grootste kwellingen blijven
haar bespaard.
Maar hoeveel mensen denken geen enkele keer op een dag aan hun zielenheil,
hun hele denken en streven behoort alleen de aardse wereld toe en het
behalen van voordelen die alle slechts aards gericht zijn. De grote geestelijke
nood is, dat de mensen helemaal niet weten waarom ze op deze aarde zijn,
dat ze steeds alleen het leven zelf belangrijk vinden en zich niet afvragen
om welke reden hun het leven werd gegeven.
En nu gaan ze in deze duistere gesteldheid het einde van de aarde tegemoet,
dat plotseling en onverwacht zal komen en het leven van ontelbare mensen
nog voortijdig beëindigt, die zich met gedachten over de dood helemaal
niet bezig houden, omdat ze menen nog veel tijd te hebben. Al deze mensen
zijn nog zo gebonden aan het aardse dat ze zich ook in de sfeer van de
aarde zullen ophouden wanneer het einde is gekomen, zodat ook een opgaan
in het hiernamaals voor deze zielen onmogelijk zou zijn, omdat ze nog
lang niet in staat zijn zich van de materiële wereld los te maken.
En voor vele van hen wordt de materie ook weer de verblijfplaats, omdat
ze voor een geestelijke sfeer nog niet rijp genoeg zijn. En dan begint
de toestand van kwelling weer die ze reeds allang hadden overwonnen.
Maar de mensen geloven het niet, wanneer ze worden aangemaand de korte
tijd op aarde nog te gebruiken voor hun zielenheil, ze geloven het niet
en kunnen ook niet tot 'n andere levenswandel worden gedwongen. Alleen
de liefde van de medemensen die weten, kan proberen op hen in te werken,
en de liefde zal ook zo af en toe iets tot stand kunnen brengen, ofschoon
zo'n mens de volle wilsvrijheid behoudt.
Maar tot aan het einde moet om zulke zielen worden geworsteld, tot het
laatste toe moet de strijd van het licht tegen de duisternis worden gevoerd,
omdat juist de krachten van de duisternis deze bijzonder heftig voeren
en de krachten van het licht daarom van hun kant de strijd niet mogen
opgeven.
En een kleine lichtstraal kan al succes hebben en de duisternis doorbreken,
wat steeds de redding van een ziel betekent, die daar oneindig dankbaar
voor is, zelfs wanneer haar vooreerst maar een beetje schemerlicht omgeeft.
Maar ontvlucht te zijn uit de diepste duisternis, betekent ook zich bevrijd
te hebben van de vorst der duisternis en het licht tegemoet te gaan.
Amen |