BD.7192
20 en 22 oktober 1958
Gods oneindige erbarmende liefde
Door eeuwige tijden heen heeft de liefde Gods u gedragen.
Met onmetelijk geduld heeft ze geworsteld om uw liefde, want al eeuwige
tijden stond u op grote afstand, die uw liefdeloosheid had laten ontstaan.
Maar u kwam voort uit Gods liefde. Daarom kan Zijn liefde voor
u niet vergaan. Maar jullie waren zelf vrij geschapen wezens, die zichzelf
ook vanwege hun wilsvrijheid konden omvormen en hun wezen konden laten
worden tot het totaal tegenovergestelde. En een ontzettend groot aantal
van het geschapene heeft dit gedaan. Het werd vijandig tegenover God in
zijn gezindheid en bijgevolg ook in zijn wezen. Het viel vanuit de staat
van volmaaktheid in het tegenovergestelde, het verloor de kracht en het
licht en daardoor ook zijn vrijheid. Maar het was en bleef door God uitgestraalde
kracht van liefde, het waren lichtvonken van Zijn onmetelijke vuur van
liefde, die wel oplosten in de oneindigheid, maar nooit meer konden vergaan.
En deze vonken van het licht van liefde boetten dus in aan intensiteit
van hun licht en hoe verder ze zich van God verwijderden, hoe meer verloren
ze ook aan leven, aan kracht om zich te bewegen en ze werden langzaam
tot verharde substantie, weliswaar nauwkeurig beschouwd iets geestelijks,
maar dat niet meer beantwoordde aan de vroegere bestemming om op de één
of andere manier werkzaam te kunnen zijn. Want voor een vrij, werkzaam
leven naar Gods wil, was het wezen oorspronkelijk geschapen. Maar
nu had het zichzelf van dit leven beroofd, het had zichzelf onbekwaam
gemaakt kracht en licht te gebruiken in goddelijke ordening, omdat het
zelf uit deze goddelijke ordening was getreden. Maar het kon niet meer
vergaan. En evenmin laat God, wat uit Zijn kracht van liefde is voortgekomen,
voor eeuwig in deze onwaardige toestand bestaan, die geheel tegenstrijdig
is aan Zijn ordening. Maar Hij dwingt het ook niet om zijn weerstand tegen
Hem op te geven.
Maar zoals het wezen nu geaard is, wanneer het als verharde geestelijke
substantie zeer ver van God verwijderd vertoeft, is het ook helemaal zonder
kracht om de weg van terugkeer naar God te aanvaarden en heeft het ook
het bewustzijn van een afzonderlijk wezen verloren. Het is een dode geestelijke
massa, die hulp nodig heeft, wanneer slechts de geringste verandering
bij haar merkbaar moet zijn. En voor deze verandering biedt de albarmhartige
liefde Gods hem nu Haar hulp en waar de liefde Gods aan
het werk is, is ook onherroepelijk een resultaat te verwachten. Maar wanneer
dit resultaat bereikt is, is niet vastgelegd, omdat tot de definitieve
terugkeer weer de vrije wil van het wezen zich bereid moeten verklaren,
die pas in een bepaald stadium van de positieve ontwikkeling aan het wezen
wordt teruggegeven. Maar dat dat stadium wordt bereikt, dat is het grote
werk van erbarmen van de vaderlijke liefde voor Haar schepselen, die
anders voor eeuwig op eindeloze afstand zouden moeten blijven. Zodra u
nu als mens over deze aarde gaat, heeft u in dat stadium bereikt.
Maar bedenk, dat het eeuwigheden heeft gevergd, tot het eens gevallen
individu, dat weer in ontelbare partikeltjes of krachtvonkjes was opgedeeld,
één geheel werd en weer als ik-bewust wezen zijn bestaan
leidt. Bedenk dat de voorstadia van deze ontwikkeling ontelbare verschillende
vormen zijn geweest, die alle die krachtvonkjes bevatten. En begrijp,
dat alle scheppingen - alle voor u zichtbare scheppingswerken, evenals
ook ontelbare geestelijke scheppingen - omhullingen zijn en waren voor
die opgeloste deeltjes, die met voortschrijdende ontwikkeling steeds meer
de substanties van het oerwezen bevatten, tot uiteindelijk in de uiterlijke
vorm als mens weer alle tot een oergeest behorende partikeltjes bijeen
zijn en deze oergeest nu dus in het stadium van de vrije wil, opnieuw
de wilsproef moet afleggen: zijn erkenning van de Schepper als Vader,
aan wie het wezen zijn liefde schenkt en met wie hij graag weer verenigd
zou willen zijn. Dit is dus uw opgave als mens, die u in volledig vrije
wil zult moeten volbrengen.
En deze opgave is uiterst belangrijk, want een falen, een dit uit het
oog verliezen, kan tot gevolg hebben, dat er weer eeuwige tijden voorbijgaan
in nood en kwelling en gevangenschap, dat het wezen opnieuw wordt opgelost
in ontelbare partikeltjes en gekluisterd wordt in de vaste vorm, een toestand
die zo verschrikkelijk is, dat geen mens hem zou willen, wanneer hij maar
een glimpje inzicht zou krijgen, waarin deze toestand bestaat. Dit glimpje
kan hem wel worden gegeven door onderrichtingen, waaraan echter elke bewijskracht
ontbreekt en die daarom maar zelden worden geloofd. Maar ze worden de
mens toch gegeven. Want Gods liefde is oneindig en juist deze liefde
is het, die steeds weer probeert de mens wat licht te schenken, die het
licht zal laten stralen in donkere gebieden, die steeds maar haar best
doet zoveel goeds aan de mens te schenken, dat deze in zich de liefde
voelt ontbranden voor een Wezen, wiens liefde hij voelt. En zodra de liefde
in het hart van de mens is ontvlamd, is ook het doel zeker: de definitieve
terugkeer naar God.
Het noodlottige verloop van het aardse leven van een mens kan naar dit
doel leiden, want het is door de liefde Gods en Zijn niet te overtreffen
wijsheid bepaald, steeds zo, dat ook Zijn liefde is te onderkennen door
diegene, die zich bewust is van een taak op aarde en al een zweem inzicht
bezit, omdat hij zonder innerlijke weerstand is tegen zijn God en Schepper.
Waar deze weerstand echter nog aanwezig is, dringt ook het goddelijke
licht van liefde niet door, omdat het zich niet dwingend uit. Veeleer
houdt het de werking van zijn kracht terug, dus schenkt het geen inzicht
aan hem, die zichzelf daartegen verweert. Maar toch achtervolgt de liefde
Gods de mens en eenmaal bereikt ze ook zeker haar doel, eenmaal
keert ieder wezen zich naar haar toe, maar het bepaalt zelf de tijd, wanneer
het zijn weerstand opgeeft.
Amen |