BD.7148
19 juni 1958
Verlichting van de discipelen pas na de kruisdood van Jezus
Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het niet bevatten.
Hoe vaak sprak Ik deze woorden tot mijn discipelen die wel voortdurend rondom Mij waren en toch vaak niet konden begrijpen Wie er met hen sprak en in welke verhouding ze tot Mij stonden - tot Degene die tot hen sprak.
Maar ze waren nog niet door mijn geest verlicht.
En mijn geest konden ze pas ontvangen nadat Ik het kruisoffer had gebracht voor de gehele mensheid. Maar het zou ook helemaal doelloos zijn geweest, mijn leerlingen al tevoren met de diepste wijsheid bekend te maken, ofschoon het voorbereidende werk daarvoor wel door Mij werd verricht. Want hun taak bestond alleen daarin, de wereld in te trekken en de mensen het evangelie van de liefde te verkondigen en ze in kennis te stellen van Mij en mijn verlossingswerk. Want dit was het belangrijkste voor alle mensen, dat ze in Mij de Redder zagen van zonde en dood, die Ene die alleen hen kon bevrijden uit de nacht van de dood. Dat wat mijn leerlingen voor dit ambt als leraar moesten weten, werd hun door mijn geest geopenbaard. En daarom konden ze hun ambt als leraar juist uitoefenen. Ze konden de mensen die dat verlangden opheldering geven. En zij zelf konden soms ook helder schouwen en een blik werpen in het rijk van de geest.
Want ze werden ook vanuit dat rijk onderricht. Ze stonden in verbinding met Mij en de lichtvolle wereld. En bijgevolg was het ook in hen zelf licht en helder.
Ze zagen Mij als hun God en Schepper van eeuwigheid, als hun Vader die tot Zijn kinderen was afgedaald om hun hulp te bieden in de grootste geestelijke nood. Maar dit volledige inzicht hadden ze pas na het uitgieten van de geest, na mijn hemelvaart.
Zolang Ik zelf onder hen verkeerde, beschouwden ze Mij toch als mens, ofschoon de Godheid zich vanuit Mij voortdurend uitte, zowel in spreken als ook in de werken van de mens Jezus. En dit moest zo zijn. Ze moesten in volledige onbevangenheid mijn wandel op aarde kunnen volgen tot aan mijn dood. Want ook zij waren vrije wezens van wie het denken, willen en handelen door geen enkele geestelijke dwang bepaald mochten worden. En daarom kon hun ook niet vóór het uitgieten van de Geest alles worden geopenbaard, omdat ze daar op zouden zijn stukgelopen, dat wil zeggen: hun verstand zou het niet hebben kunnen verwerken. En zij zouden ook geen deugdelijke verkondigers van mijn liefdesleer hebben kunnen worden, die als mens midden onder de mensen moesten gaan en hun evenmin tot geloof dwingende bewijzen zouden hebben mogen leveren. Ik kende mijn leerlingen. Ik was op de hoogte van de toestand van hun rijpheid en Ik gaf hun steeds dat wat ze konden bevatten. Maar het inzicht kwam bij hen in een flits, toen mijn geest zich over deze discipelen uitgoot. En zo zal ieder mens worden onderricht, wanneer Ik zelf het licht in hem kan ontsteken. En pas dan zullen hem ook diepere wijsheden kunnen worden ontsloten, waar hij voordien geen begrip voor heeft. Toch moet u, mijn leerlingen van de eindtijd, het weten dat u zelf ontvangt, weer uitdragen in de wereld. Want het kan ertoe bijdragen dat iemand wordt overvallen door het verlangen naar mijn geest.
Het weten dat hij tevoren wel met het verstand opnam, maar dat eerst tot het hart moet doordringen om levend te worden, zal hem echter pas dan gelukkig maken, wanneer in hem het licht van het inzicht wordt ontsloten.
En daarom moet u steeds als voornaamste mijn liefdesleer verkondigen. Want alleen de liefde maakt het mogelijk dat Ik mijn geest kan uitgieten. Alleen de liefde ontsteekt het licht, want de Liefde is zelf het Licht van eeuwigheid. En wie in dit Licht staat, die is waarlijk de nacht ontvlucht. Alle geheimen worden hem onthuld, want Ik zelf openbaar Me aan hem en hij zal gelukzalig zijn.
Amen |