BD.7125
20 mei 1958
Plichtsvervulling is niet voldoende
U zult niet mogen geloven, gerechtvaardigd te zijn voor Mij,
wanneer u uw aardse leven alleen met aardse plichten vult, welke u weliswaar
gewetensvol tracht na te komen, maar waarvan de vervulling uw ziel geen
enkele zegen oplevert. Want alles wat u aards doet heeft een zekere eigenliefde
als reden, wanneer het vrijwillig wordt gedaan, ofwel, er worden eisen
aan u gesteld, die u weer uit egoïstische beweegredenen vervult,
wanneer u er niet toe wordt gedwongen. Al deze "plichtsvervullingen"
mogen niet worden verwisseld met ware onbaatzuchtige naastenliefde, die
niets voor zichzelf wil, maar steeds alleen zou willen helpen en gelukkig
maken. Plichtsvervulling is een zekere drang tot zelfbehoud, het doet
er niet toe of de mens zelf of zijn naaste verwanten er hun voordeel mee
doen. Maar het zal steeds alleen maar een aards voordeel zijn, de ziel
zal er weinig of niet van profiteren, tenzij verplichtingen ook
belangeloos worden uitgevoerd, dat dus de mens wel beroepsmatig zekere
plichten heeft te vervullen, die hij in ontbaatzuchtige liefde nakomt.
De mensen kunnen makkelijk in een soort zelfingenomenheid terecht komen,
wanneer ze geloven hun plichten trouw te hebben vervuld. Maar in hun geestelijke
ontwikkeling komen ze geen stap verder; willen meestal ook niets ervan
weten, dat het doel van hun aardse leven een andere is, dan zich alleen
maar een geregeld leven op aarde te verschaffen, ofschoon naar buiten
toe de manier van leven van de mens in orde lijkt te zijn.
Als u er maar eens aan zou willen denken, dat u al de volgende dag van
al uw plichten vrij kunt zijn, maar dat u dan beoordeeld zult worden naar
de rijpheid van uw ziel, niet naar hoe u zich uw aardse leven vorm hebt
gegeven. Wanneer u eraan zou willen denken, dat elke plichtsvervulling
ook door andere mensen verricht kan worden, maar dat het werk aan de ziel
ieder mens voor zichzelf moet verrichten en wel gedurende de tijd van
zijn leven aarde. Van deze arbeid kan hij niet worden ontslagen. Dus moet
hij naast de plichtsvervulling zich oefenen in onbaatzuchtige werkzaamheid
uit liefde, hij moet vrij uit zichzelf meer doen en steeds moet de liefde
hem daartoe aanzetten, dan pas benut hij het aardse leven ten volle. Dan
beantwoordt het aan mijn wil. Hij vormt zichzelf - dat wil zeggen
zijn wezen - weer om tot zijn oerwezen. Hij is dus geenszins een
mislukkeling in deze wereld, want zijn ziel zal voortgaan in haar ontwikkeling.
Dan pas benut hij ten volle de levenskracht, die hem tijdens het leven
op aarde ter beschikking staat, maar waarvan hij op het ogenblik van de
dood afstand moet doen en hij geheel krachteloos overgaat in het rijk
hierna, wanneer hij zich niet tevoren geestelijke kracht heeft verworven,
door een werkzaam zijn in liefde op aarde. Zolang hij nog in het bezit
is van levenskracht, waardeert hij deze niet echt. Maar in volledig dode
toestand in het rijk hierna te moeten binnengaan, zal hem pas bewust doen
worden van wat hij heeft verspeeld en hoe armzalig hij nu is in vergelijking
met het aardse leven, waarin hij kon scheppen en werken met zijn levenskracht.
En daarom moet hij zijn levenskracht voornamelijk gebruiken om werkzaam
te zijn in liefde, omdat hij alleen daardoor voor zichzelf zijn kracht
vergroot en hij zich onvergankelijke goederen kan verwerven, terwijl alle
aardse goederen vergankelijk zijn en de mens zelf niet eenmaal de tijdsduur
kan bepalen, waarin hij er zich in mag verheugen. De volgende dag al kan
hem alles afnemen, maar nooit hoeft de mens, die zijn levenskracht gebruikt
om te werken in liefde, zich ongerust of zorgen te maken. Hij kan elke
dag zijn aardse leven kwijt raken, toch zal hij rijk gezegend en vol kracht
het eigenlijke leven beginnen in het geestelijke rijk, hij zal niets hebben
verloren, integendeel, hij zal een grote winst boeken.
Daarom moet een mens zich nooit beroemen op zijn plichtsvervulling, want
die kan ook een bewijs zijn van een verkeerd gerichte liefde. Ze kan de
mens ook verkeerd laten denken, zodat hij met zichzelf tevreden is en
nóg meer doen niet meer nodig acht. Ik verlang meer van u, als
u eenmaal het leven wilt binnengaan, dat u niet meer kunt verliezen. U
zult u onherroepelijk moeten veranderen in liefde en daarom moet uw leven
op aarde blijk geven van een onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde. Dan
pas leeft u naar mijn wil en dan pas verwerft u zich goederen, die onvergankelijk
zijn.
Amen |