Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6976
25 november 1957

De wilsvrijheid schakelt bewijzen om te geloven uit

Geen mens kan gedwongen worden om te geloven, om welke reden het onmogelijk is dat goddelijke openbaringen zo gegeven worden dat er niet aan getwijfeld kan worden. Maar ze zijn als goddelijke openbaringen te herkennen door hem, die de ernstige wil heeft verlicht te worden - die zich dus geheel onvooringenomen wat dat betreft instelt en oprecht onderzoekt. Werd echter de mensen een onweerlegbaar bewijs gegeven dat zij door God zelf aangesproken worden, dan zou ook hun denken en willen door dat bewijs bepaald worden - dus een vrije wilsbeslissing uitschakelen, die echter zin en doel van het aardse leven is.

Het zou waarlijk voor God niet moeilijk zijn de mensen zo aan te spreken dat zij Zijn bestaan niet meer zouden kunnen betwijfelen, maar dan zou de doelstelling van het leven zijn nagelaten, want de vergoddelijking van het geschapen wezen is een daad van de vrije wil, daarom moet deze onaangetast blijven en sluit dit om die reden een absoluut bewijs uit. Maar toch is het voor ieder mens mogelijk zichzelf de innerlijke overtuiging te verschaffen - want zodra zijn wil aanvankelijk voor God gekozen heeft, doordat hij bewust met Hem in contact zou willen treden, geeft God hem zelf blijken van Zijn liefde, wijsheid en almacht. Hij openbaart zich dan zelf aan hem op een wijze dat hij niet meer twijfelen kan en gelukkig is met het verkregen inzicht.

De genade van Gods openbaringen valt ieder mens ten deel, doch niet ieder mens gebruikt haar ook - en komt zo tot inzicht. De schepping zelf is reeds een openbaring van God en die alleen al kon de mens als een levend bewijs dienen - ze zou hem kunnen overtuigen van een eeuwige scheppende Geest, die zich door deze schepping openbaart. Maar ook de schepping mag geen dwingend bewijs zijn om te geloven. Daarom kan de mens ook het ontstaan van de schepping op 'n andere manier trachten te funderen, wat hij ook doen zal krachtens zijn vrije wil als hij zichzelf isoleert van God door een weerspannig willen en een innerlijk dat tegen God gericht is.

Deze mens kan dus niet geloven omdat hij niet geloven wil. En zo iemand een onweerlegbaar bewijs te geven zou zijn wil alleen maar dwang opleggen, en het zo verkregen geloof zou dan helemaal doelloos zijn. En daarom zullen er in de wereld, dat wil zeggen: onder de mensen van deze aarde steeds verschillende meningen zijn, omdat de mensen niet allen van gelijke wil zijn en alle niet de genaden die hen toestromen op dezelfde manier gebruiken.

Maar voor ieder persoonlijk bestaat er de mogelijkheid zich eenmaal ernstig bezig te houden met gedachten aan een Macht, met wie hij zelf in verbinding staat door de toevoer van kracht - die hem in het leven houdt. De mogelijkheid bestaat dat hij een vergelijking trekt tussen zichzelf en de door hem gemaakte dingen; tussen zichzelf en Hem, die hem liet ontstaan. Hij kan dan tot het inzicht komen dat een "God" niet te loochenen valt - die alles geschapen heeft - en dat zijn eigen bestaan hem deze God bewijst. En dan kan hij ook verder voortbouwen op deze overtuiging en nu ook de openbaringen van God voor mogelijk houden - en zijn leven ook overeenkomstig deze openbaringen leiden - wat hem ook een steeds duidelijker inzicht zal opleveren - en zo ook een geloof vrij van twijfel - ook zonder bewijzen.

De wil van de mens mag dus niet aangetast worden, als de weg over de aarde hem succes zal opleveren, dat hij zich vergoddelijkt en als een vrij wezen van deze aarde kan heengaan. Maar de wil moet aangespoord worden zich in de goede richting te bewegen, en dat geschiedt door genaden - door noodlottige gebeurtenissen - door bijzondere belevenissen - door het samenbrengen van mensen met verschillende denkrichtingen - en van tijd tot tijd ook door het doen toekomen van goddelijke openbaringen.

En stelt de mens zich niet duidelijk weerspannig op tegenover deze genaden, dan kunnen ze ook een positieve uitwerking hebben - en dan is zo de mogelijkheid gegeven dat de wil verandert, dat de mens niet alles afwijst wat hem tevoren ongeloofwaardig leek, dat dus zijn gedachten er zich mee bezighouden en met een goede wil ook juist geleid kunnen worden, zonder dwang.

De mens moet maar een ding inzien: dat hij zwak en klein is en niet met zijn verstand alleen alles kan doorgronden. Het gevoel van eigen zwakheid en gebrek aan kennis en inzicht kan hem drijven naar de Macht, die hij als boven zich staand nu niet meer loochenen kan.

Wie zich zelf echter wijs waant, wie zijn verstand te hoog aanslaat, zal nimmer tot waarheid en wijsheid komen. Want hij verleent de kracht die hem zou willen doorstromen geen toegang, omdat hij zichzelf van haar isoleert. In vrije wil moet de mens zich aan deze Macht onderwerpen, dan pas zal hij inzien hoe hij zelf tegenover deze Macht staat en hij zal weten wat hij is, wat hij was - en wat hij weer moet worden.

Amen