BD.6973
20 november 1957
Het heilsplan van God - Oerzonde - Adam's val - Verlossing
Het werk van verlossing werd begonnen met het ontstaan van
de scheppingen in het heelal, het werd begonnen met het binden van verharde
geestelijke substantie in de vorm - dus met het ontstaan van materiële
vormen die vooreerst zelf in hun substantie geestelijk waren en vervolgens
ook geestelijke substanties in zich bevatten die al een zekere ontwikkelingsgang
hadden afgelegd.
Het eens van God afgevallen geestelijke had zich zo ver van Hem verwijderd
dat de kracht van God het niet meer aanraakte en het werd daardoor onbeweeglijk
en star, het verhardde zich in zichzelf. En bijgevolg was het in het bezit
van de tegenstander van God en het zou nooit zijn gesteldheid hebben veranderd.
Het plan van God bestond echter daarin, dit verharde geestelijke een mogelijkheid
te verschaffen een heerlijkheid te bereiken die de vroegere gelukzaligheid
nog ver overtreft. God wilde uit Zijn "schepselen", "kinderen"
vormen - een werk dat het schepsel echter zelf moest volbrengen. Het geschapene
nu, dat in vrije wil in opstand kwam tegen God en daarom eindeloos diep
gevallen is, had deze mogelijkheid, dat het weer opklom naar zijn oorspronkelijke
rijpheid en in volledige vrije wil dan het werk van de vergoddelijking
tot stand kon brengen.
Maar uit de diepste diepten moest het worden opgeheven, omdat het zelf
niet in staat was omhoog te klimmen daar het geen enkele kracht meer bezat.
En deze hulp verleende God het gevallene daardoor, dat Hij de schepping
liet ontstaan - dat Hij de verharde geestelijke substantie bijgevolg door
Zijn wil vormde tot scheppingen van de meest uiteenlopende aard. En met
deze scheppingen begon zodoende de verlossing ofwel het terugvoeren van
het geestelijke naar God. Een opstijgen tot een zekere graad was voor
het gevallene verzekerd omdat goddelijk Willen in dit scheppingsplan beslissend
is en Gods tegenstander geen enkele invloed heeft op het geestelijke dat
in de scheppingen gebonden was.
Zo zou ook de verdere vooruitgang als mens verzekerd zijn geweest, wanneer
de eerste mensen getrouw naar Gods lichte geboden zouden hebben geleefd
en aan de verzoekingen van de tegenstander van God weerstand hadden geboden,
waartoe de eerste mensen - Adam en Eva ook de kracht bezaten. Maar omdat
ze het recht hadden hun vrije wil te gebruiken en zij zich door de tegenstander
lieten misleiden, faalden ze en maakten nu het verlossingswerk voor de
gehele mensheid heel wat moeilijker dan het zou hoeven te zijn bij een
juist gebruik van hun wil.
De mensen die na hen kwamen waren nu aanzienlijk verzwakt door deze zonde
van de eerste mensen, ze bezaten niet meer de kracht die de eerste mensen
ter beschikking stond, ze droegen als het ware de last van deze zonde
en de tegenstander van God had een groot werk volbracht: hij bracht het
laatste doel dat de mensen - de eens gevallen oergeesten - ooit de vergoddelijking
zouden bereiken, in gevaar.
En daarom bracht God hun opnieuw hulp. Hij zond Zijn Zoon naar de aarde,
dat wil zeggen: een hoogste lichtwezen aanvaardde de weg over de aarde
om als mens de voorwaarden te vervullen die de eerste mensen onvervuld
lieten, waardoor ze schipbreuk leden. Deze "Mens" wilde daardoor
alle mensen uit hun toestand van zwakheid bevrijden. Hij wilde het hun
weer mogelijk maken de vergoddelijking te bereiken.
Het was de mens Jezus in wie de goddelijke Liefde zelf Haar intrek nam
- de Vader - die zijn kinderen wilde helpen, vrij te worden van de tegenstander
om naar Hem terug te keren. Hij zond Zijn Zoon naar de aarde, een wezen,
dat eveneens uit Zijn scheppende kracht was voortgekomen en dat een menselijk
omhulsel betrekken moest om nu eerst voor de eeuwige Geest Gods tot vat
te kunnen worden, die in deze menselijke vorm Zijn schepselen verlossing
wilde brengen.
Weer blijft echter de vrije wil van de mens het doorslaggevende. Want
nu moet ook deze zich vooralsnog voor de goddelijke Verlosser Jezus Christus
uitspreken en Zijn verlossende hulp aannemen, wil hij het doel bereiken,
de verenging met God, het kindschap Gods, dat een staat van hoogste volmaaktheid
en van hoogste gelukzaligheid is. Al het gevallene kan dit hoogste niveau
bereiken, omdat door het verlossingswerk van de mens Jezus het bewijs
geleverd is, dat de wil van de mens weerstand kan bieden aan zijn tegenstander
en doodsvijand, dat de kracht om te weerstaan de liefde is, die ieder
mens in zich kan ontsteken.
En ieder mens hoeft slechts de bijstand van de goddelijke Verlosser te
vragen om dan ook als overwinnaar van de dood te voorschijn te komen,
om nu het leven te bereiken dat alleen in de vereniging met God te vinden
is - en dat ook het vrij worden van Gods tegenstander bewijst, die zich
steeds maar alleen inspant al het geestelijke in de diepte - in de toestand
van dood zijn - te houden.
Verlossing betekent dus het vrij worden van hem die de dood in de wereld
heeft gebracht, verlossing betekent het aannemen van de hulp van Jezus
Christus, want zonder Hem is de mens verzwakt als gevolg van de oerzonde
en de zonde van zijn stamouders, die pas gedelgd werden door de dood van
Jezus Christus aan het kruis.
Amen |