Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6947
17 oktober 1957

Het openen van de deur van het hart - Avondmaal

Wie zijn deur sluit en Mij de toegang ontzegt, die zal gebrek moeten lijden. Want Ik alleen kan hem dat brengen wat zijn ziel nodig heeft. U mensen gelooft u overal te kunnen voorzien van spijs en drank, van de voeding voor uw ziel, en u denkt er niet aan dat alleen Ik de ziel de juiste voeding kan toedienen en dat u, waar u ook maar heen mag gaan, steeds Mij zelf daarom zult moeten vragen, dus de deur van uw hart zult moeten openen, opdat Ik zelf kan binnengaan om u te spijzigen. En wanneer u nu Mij zelf daarom vraagt, doet het er ook niet toe waar u deze vraag tot Mij zult richten, want Ik zal u altijd horen en tot u komen, waar u Mij ook maar roept. Het is niet zo dat Ik spijs en drank ergens heb opgeslagen opdat u zich nu zult kunnen bevoorraden zonder in verbinding met Mij zelf te treden.

Alleen uit mijn hand zult u de juiste spijs en drank kunnen ontvangen, waarmee uw ziel zich kan sterken en gezond worden voor uw pelgrimsweg naar het vaderland. En daarom moet Ik zelf bij u naar binnen kunnen gaan. U zult Mij bereidwillig de deur moeten openen en nu ook met Mij samen het avondmaal houden omdat Ik zelf u wil spijzigen, omdat Ik zelf ieder afzonderlijk het voedsel aanbied dat hij nodig heeft voor de genezing van zijn ziel. Ik klop alleen aan, aan de deur van uw hart, maar u zelf zult ze moeten opendoen en Mij binnen moeten laten in uw hart.

Wat baat het u dus, wanneer u zich aan een spijs verzadigt die Ik zelf niet voor u heb bereid? U zult u dan goed voelen maar aan de spijs niet de stoffen kunnen onttrekken die uw ziel nodig heeft tot wederopbouw. Ze zal dood blijven of verzwakt, ze zal honger en dorst ondervinden en er wordt haar geen hulp gebracht in haar nood. En dit is het lot van de zielen van diegenen die ijverig hun best doen in Gods woord binnen te dringen, die zich voortdurend met het woord Gods bezighouden en alleen hun verstand daarmee belasten, die langs studie de zin van het goddelijke woord trachten te doorgronden en wier zielen daarbij leeg weggaan. Ze geloven dus hun ziel te voeden en toch neemt alleen hun verstand iets op, wat ze als "brood des hemels" bestempelen, dat ze nu weer willen uitdelen aan hun medemensen. Zij zelf zullen leeg weggaan, dat wil zeggen: hun zielen zullen gebrek lijden en ook hun medemensen zullen niets kunnen ontvangen voor hun ziel, wanneer niet tevoren de innige band met Mij tot stand wordt gebracht en Ik zal worden gevraagd ze te spijzigen, wanneer niet tevoren de deur werd geopend, zodat Ik bij hen naar binnen kan gaan om hun het avondmaal aan te reiken.

Al mijn woorden hadden een geestelijke betekenis, die echter door de mensen niet meer wordt geacht. En wanneer Ik tot mijn leerlingen heb gezegd: "Neem aan en eet, neem aan en drink, doe dit tot mijn gedachtenis", zo was de geestelijke zin van deze woorden ook steeds alleen de rechtstreekse band met Mij, dat ze aan Mij zouden moeten denken zodra ze spijs en drank in ontvangst nemen die hun ziel tot voedsel dient. Het aanbieden van brood en wijn alleen baten de ziel net zo weinig als het lezen en horen van het goddelijke woord, wanneer niet tevoren innig aan Mij wordt gedacht en dus als het ware de spijziging van de ziel door Mij zelf geschiedt. En alleen lege woorden volstaan ook niet om Mij zelf dichterbij te roepen. Het moet een roepen zijn in geest en in waarheid.

De deur van het hart moet voor Mij geopend worden en Ik moet gevraagd worden om mijn intrede te doen. En Ik zal waarlijk uitdelen aan spijs en drank wat iedere ziel nodig heeft. Het openen van de deur is dus hetzelfde als het zich vrijwillig toekeren naar Mij, als het verlangen naar aaneensluiting met Mij en de vraag om schenking van genadegaven. Het is een bekentenis van de zwakte en behoeftigheid van de ziel die graag door Mij zelf gelaafd wil worden en door zo’n geopende deur zal Ik waarlijk het hart binnengaan. Ik zal de ziel spijs en drank aanreiken en ze zal gezond worden. Ze zal rijpen, ze zal tot leven komen, wat ze nu ook eeuwig niet meer verliezen kan.

Amen