BD.6925
21 september 1957
Het kunnen geloven vereist het willen geloven
Te kunnen geloven vereist een willen geloven. U zult die
mensen niet kunnen overtuigen die niet de wil opbrengen om tot de waarheid
te komen want door hun onwil stellen zij zich bloot aan de inwerking van
Gods tegenstander, wiens prooi zij steeds meer worden en die hen
steeds alleen maar beïnvloeden zal zich af te sluiten van iedere
binnenvloeiende stroom van de kant van God.
Geestelijk weten laat zich niet bewijzen, het moet geloofd worden. Maar
er wordt ook geen blind geloof van de mensen gevraagd, de waarheid wordt
de mens voorgelegd, maar het wordt aan hem zelf overgelaten hoe hij zich
er tegenover instelt, want van God uit wordt de vrijheid van wil van ieder
mens in acht genomen. De mens staat als het ware op een tweesprong zodra
hem een geestelijk weten wordt aangeboden, hij kan het aannemen maar ook
afwijzen.
Om deze beslissing te nemen moet echter zijn wil actief worden. Wijst
de mens het hem aangeboden geestelijke goed af zonder enig onderzoek,
dan mag hij niet zeggen, dat hij het niet geloven kan maar hij moet zeggen:
Ik wil het niet geloven. Heeft hij echter de wil tot inzicht te komen
dan zal hij ook gaan onderzoeken, en daarna pas terecht iets verwerpen,
als hij er niet mee accoord kan gaan, of, hij zal een innerlijke overtuiging
verwerven en geloven ofschoon hem geen bewijzen gegeven kunnen worden.
Bij wie van goede wil is zal ook het denken juist geleld worden, zelfs
wanneer hij tot dusver niets wilde aanvaarden wat als geestelijk weten
betiteld kan worden. Ook een blind geloof is waardeloos, en pas een innerlijk
overtuigd geloof heeft de zegen ervan tot gevolg. Een overtuigd geloof
echter kan alleen dan verkregen worden als de mens tot inzicht wil komen,
als hij opheldering verlangt over verborgen zaken, over geheimen die het
menselijke verstand niet onthullen kan.
Ieder mens zal en kan veronderstellen dat hij maar een beperkte kennis
bezit, dat er dus voor hem nog veelonopgeloste problemen zijn. Wanneer
deze problemen aardse vragen betreffen, kunnen ze ook verstandelijk opgelost
worden. De resultaten kunnen beproefd en ook gewijzigd worden - en dan
kunnen bewijzen worden geleverd voor de juistheid van het denken van de
mensen.
Er bestaat echter naast de aardse wereld ook nog een geestelijke wereld.
Weliswaar kan ook dit alleen maar "geloofd" worden - maar
ook uit deze geestelijke wereld worden de mensen openbaringen toegestuurd:
die bijna reeds als bewijzen zouden kunnen gelden - maar altijd ook 'n
zekere twijfel open laten. die de mens nu zelf overwinnen moet, waarvoor
zijn wil nodig is.
Hij kan zich bewijzen verschaffen en zo een overtuigd geloof verkrijgen,
doch hij moet ook willen. Want wie er niets voor doet kan ook niets voor
zich verwerven en geschonken kan het geloof de mens niet worden, omdat
anders niet van een vrije wilsbeslissing gesproken zou kunnen worden.
In de eerste plaats moet de mens geloven willen en dan door een leven
in liefde zich geschikt maken te leren onderscheiden, want nooit mag hij
dwaling geloven, en hij heeft het recht af te wijzen wat voor hem niet
mogelijk is te geloven - als hij het ernstig meent en zich verweert tegen
iedere aanvoer van geestelijke leringen.
Het kunnen geloven vereist het willen geloven. Een blind geloof is God
niet welgevallig, het bewijst de onverschilligheid tegenover de waarheid
en het juiste inzicht. De mens moet zijn verstand gebruiken maar niet
alleen zijn verstand, veeleer moest hij ook zijn hart raadplegen, wat
zoveel betekent als, dat hij ook op zijn gevoelens moet letten. Want door
het hart wil Hij zich openbaren aan wie het de mens vaak zwaar valt te
geloven - die echter ook de wil beloont als deze goed en juist gericht
is.
Amen |