BD.6924
20 september 1957
Arbeid aan de ziel: verandering van de eigenliefde tot naastenliefde
Niets kan u ervan ontheffen zelf te werken aan uw ziel wanneer u het eeuwige leven wilt verwerven. De omvorming van uw wezen is arbeid van de vrije wil. Het is de omzetting van de eigenliefde in de onbaatzuchtige naastenliefde, want alleen deze laatste is goddelijke liefde. Een liefde die met het oerwezen van God overeenstemt, een liefde die kracht als uitwerking heeft en die het principe is van de goddelijke orde. De mens is echter bij het begin van zijn belichaming vervuld van eigenliefde, als erfenis van degene die zonder enige liefde is en aan wie u uw bestaan als mens hebt te danken. Want eens was u goddelijke wezens, vervuld van licht en kracht. U was voortgekomen uit de liefde van God en dus ook als Zijn scheppingen vervuld van liefde. Maar het was een zuivere, onzelfzuchtige, goddelijke liefde die steeds alleen gelukkig trachtte te maken, die terugdrong naar de eeuwige liefde en met haar in innige verbinding stond. Maar deze liefde veranderde geheel door de invloed van hem die zich in eigenwaan van God afwendde en die zijn wil en zijn gezindheid ook op u overdroeg. En het zich afkeren van God had tot gevolg dat ook Zijn liefde op weerstand stuitte, dat u haar afwees en ze dus niet meer bij u werkzaam kon worden, omdat elke weerstand de werkzaamheid van de liefde opheft.
Maar dat God Zijn schepselen die uit de kracht van Zijn liefde voortkwamen niet opgeeft, dat Hij onophoudelijk probeert hun liefde weer terug te winnen en dat Hij daarom een weg vond waarover de terugkeer naar Hem weer mogelijk werd gemaakt, is gebaseerd op Zijn eindeloze liefde. Maar de terugkeer naar Hem kan alleen plaatsvinden wanneer het wezen de kracht van Zijn liefde weer aanneemt, wat zoveel betekent als dat het zijn weerstand opgeeft, dat het zich verandert, dat het zich weer omvormt tot dat wat het was in het allereerste begin, dat dus de verkeerde liefde, de eigenliefde, weer geheel verandert in goddelijke liefde. Deze omvorming van het wezen vereist echter ook bewuste arbeid aan zichzelf.
De mens is er bij het begin van zijn belichaming steeds alleen maar op bedacht om voor zichzelf en zijn lichamelijk welzijn te zorgen en hiernaar te streven. Hij zal steeds meer aan zichzelf denken dan aan zijn naasten. Hij zal eerst zijn eigen lichaam verzorgen, alvorens voor de medemens werken van liefde te verrichten, omdat de eigenliefde hem nog beheerst als gevolg van de eertijdse afval van God. Maar verricht hij nu bewust arbeid aan zijn ziel, dan zal hij ook zijn best doen elke eigenliefde uit zichzelf te verdringen en ze te vervangen door onbaatzuchtige naastenliefde. En dat betekent de omvorming van zijn wezen, want zachtmoedigheid, deemoed, vredelievendheid, rechtvaardigheid, barmhartigheid en geduld zullen zich bij de medemens steeds als een weldaad laten voelen, zoals ze echter ook het achterstellen van het ik en van de lichamelijke wensen, een strijden tegen zwakheden en fouten vereisen, dus de eigenliefde langzaam zal veranderen in zuivere, onbaatzuchtige liefde die steeds gelukkig wil maken.
Deze arbeid aan uw ziel zult u onherroepelijk moeten verrichten en deze arbeid kan niemand u uit handen nemen. Ze is het doel van uw leven op aarde. Ze is de zekere weg van de terugkeer naar God en naar de eeuwige gelukzaligheid. En er is niets wat u van dit bewuste werken aan uw ziel ontslaat. Er zijn geen andere middelen die u gelukzaligheid schenken buiten die arbeid aan uzelf om. U bent allen met fouten en zwakheden behept, omdat u de vroegere volmaaktheid hebt opgegeven door de afval van God, door Zijn liefde af te wijzen. Maar u zult weer volmaakt kunnen worden. U zult weer vol van licht en kracht kunnen worden. Maar tevoren zult u zich weer aan het oerwezen van God moeten aanpassen, daar anders de goddelijke liefdesstroom u niet kan doorstromen. En dit is voor u ook mogelijk in het stadium als mens, wanneer u maar serieus de wil daartoe hebt en dus bewust aan uzelf werkt.
De kracht wordt u ook toegestuurd, zodra u God daarom vraagt. En wat u aanvankelijk als moeilijke arbeid ervaart, zal u steeds gemakkelijker vallen, omdat u zelf dan een ongekend geluk voelt dat alleen de zuivere, goddelijke, zichzelf opofferende liefde bereiden kan. Maar zolang de mens nog zijn eigen welzijn vooropstelt, is hem ook dit innerlijke geluk vreemd, zelfs wanneer zijn lichaam zich welbehagen verschaft. Maar het gaat om de ziel, want deze is uw eigenlijke ik, die de terugweg naar God moet gaan, wil ze een eeuwig leven in gelukzaligheid verwachten en door God als Zijn kind weer worden opgenomen in het vaderhuis.
Amen |