BD.6852
15 juni 1957
In het begin was het Woord
In het begin was het Woord en het Woord zal blijven tot in alle eeuwigheid. Het woord is het uitvloeien van mijn liefde, en is de verbinding tussen Mij en het geschapene dat van uit zijn zelfbewustzijn de verbinding met Mij wenst. Want pas deze wens, namelijk de wil Mij te horen, geeft het wezen de geschiktheid zich aangeraakt te voelen door de liefdekracht die elk woord van Mij eigen is. Want dat woord geeft het wezen het bewijs dat er een ander Wezen bestaat en dat dus tot hem spreekt. Het woord ging van Mij uit toen uit Mij wezens in het leven traden. Ik gaf daardoor het wezen de gave iets in zich te vernemen dat als woord, als gevormde gedachte, tot hem doordrong en hem de aanwezigheid van een tweede Wezen bewees dat zich aan hem wilde mededelen.
Pas het geschapene had mijn woord nodig en daarom heet het ook: in het begin was het Woord, want Ik zelf ben van eeuwigheid. Zolang buiten Mij geen wezens bestonden hoefde ook mijn woord niet te weerklinken, maar het geschapen wezen moest door Mij aangesproken worden om zijn zaligheid te verhogen. Het moest Mij kunnen horen en deel kunnen hebben aan mijn gedachten die als "woorden" in het wezen weerklonken en dit zelf weer tot denken aanspoorden, tot vrije werkzaamheid van het denkvermogen en van de wil. Het wezen werd dus zelfstandig buiten Mij geplaatst, moest echter in voortdurende verbinding met Mij kunnen blijven door het uitwisselen van gedachten die door het woord tot uitdrukking kwamen. Onzegbare liefde vervulde Mij toen Ik wezens schiep die "evenbeelden" waren van Mij zelf. En de drang Mij zelf aan die wezens te openbaren bewoog Mij hen aan te spreken en mijn liefde te tonen. Want daardoor voelden zij ook zelf de verbinding met het Wezen dat hen bovenmate liefhad. Mijn liefde vloeide dus over in deze wezens in de vorm van mijn woord. En zij konden ook mijn liefde beantwoorden want zij waren producten van mijn liefde, dus in hun oerwezen zelf liefde. Zij konden dus mijn woord begrijpen en beantwoorden, en zij waren ook bekwaam onder elkaar van gedachten te wisselen. En het waren steeds weer gedachten die hun van Mij uit in de vorm van woorden toevloeiden.
Het woord ging dus van Mij uit omdat Ik zelf dat Woord ben van eeuwigheid, de alles voortbrengende kracht die in zichzelf liefde is. En het woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid, want Ik ben van eeuwigheid. Het woord had wel een begin, maar het zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid omdat het wezen dat Ik schiep niet kan vergaan. Eeuwig zal Ik het zodoende aanspreken en zalig maken, doordat mijn liefdekracht het wezen voor eeuwig toestroomt, in de vorm van mijn woord aanraakt en zalig maakt. Dus ben Ik zelf dat Woord en Ik bewijs Mij zelf aan mijn schepselen door het woord, want zij kunnen Mij vernemen, ook al kunnen zij Mij niet aanschouwen. En zij kunnen ook voelen dat Ik zelf hen aanspreek, hun God en Schepper van eeuwigheid, wiens eindeloze vaderliefde op die manier tot uitdrukking komt dat er een band bestaat tussen de Schepper en het geschapene, tussen Vader en kind. Dat woord zal dus weerklinken tot in alle eeuwigheid, want de liefde tot het geschapene kan nooit vergaan.
En daarom zal het geschapene die liefde ook altijd gewaar worden, want Ik zal steeds tot mijn kinderen spreken en zal mijn woord laten horen in de gehele oneindigheid. Ik zal niet alleen de wezens aanspreken in het lichtrijk maar ook alle mensen op aarde die nog weinig weten van de oneindige liefde van de Vader tot Zijn kinderen. Daarom bedien Ik Mij van een mens die zich vrijwillig met Mij verbindt en als werktuig dient, want alle mensen moeten ervaren dat Ik besta, en moeten ook een bewijs hebben in vorm van mijn woord, in de vorm van mijn goddelijke uitstraling van liefde. Maar of zij zich door Mij laten aanspreken en of mijn woord hun harten beroert, dat is altijd pas een gevolg van de goede wil die Ik nooit zal dwingen. Wie echter die goede wil heeft zal Mij zelf ook herkennen in het woord. En wie zich bewust door Mij laat aanspreken, die heeft ook mijn liefdestraling opgenomen, en die zal niet zonder uitwerking blijven.
Amen |