BD.6817
28 april 1957
De ziel wisselt van verblijfplaats - De dood van het lichaam
De ziel is uw eigenlijke ik dat onvergankelijk is en dat alleen van verblijfplaats wisselt bij de dood van het lichaam dat de gang over de aarde beëindigd heeft, om in een andere sfeer weer verder te rijpen - als de ziel niet volhardt in verzet tegen Mij, daar ze anders in de diepte zinkt. Deze gedachte zou u dus moeten verblijden, dat u geen dood te vrezen hebt, dat u voortleeft ofschoon u de aarde verlaten moet, en dat dit leven heel wat mooier en vreugdebrengender is dan het aardse leven voor u ooit kan zijn. U zou vol goede hoop de dag tegemoet moeten zien waarop uw uiterlijk omhulsel van uw eigenlijke ik wordt afgenomen, waarop al het zware van u afvalt en u zich gemakkelijk en onbekommerd kunt bewegen en kunt opgaan in uw ware vaderland, dat u waarlijk heerlijkheden biedt waar u geen voorstelling van hebt. U zou moeten jubelen en juichen dat er voor u geen dood meer is, omdat uw ziel alleen maar een verandering van verblijfplaats ervaart die haar oneindig verblijden kan.
Waarom vreest u dus de dood of ziet u met een gevoel van onbehagen het einde van uw aardse leven tegemoet? Waarom is voor u mensen de dood tot een verschrikking geworden? Waarom roept hij bij u een gevoel van angst op, terwijl hij toch in waarheid slechts een overgang is naar een andere sfeer? Het is omdat u onbewust voelt dat u niet juist leeft op aarde, omdat uw ziel zich niet dat licht verschaft dat elke vrees van haar zou wegnemen. Want een mens die mijn geboden van liefde vervult, die dus naar mijn wil op de aarde leeft, ondervindt geen vrees voor de dood. Hij verlangt ernaar zijn aards omhulsel kwijt te raken, omdat hij een verlangen heeft naar zijn ware vaderland. Want de liefde heeft in hem een helder licht ontstoken en vooruitblikkend weet hij zich al in mijn nabijheid waar hem geen leed en geen pijn, geen droefheid meer overkomen kan, waar hij zich geborgen voelt in mijn liefde. En deze gelukzalige zekerheid zouden alle mensen kunnen hebben, dat zij een moeilijk bestaan vol leed, bij hun sterven verwisselen voor die geborgenheid. Als zij maar met dat doel voor ogen hun aardse leven zouden willen afleggen, als zij steeds de innerlijke stem zouden volgen die hun duidelijk mijn wil te kennen geeft. Als zij al op aarde de juiste verhouding zouden willen aangaan met Mij, hun God en Vader van eeuwigheid. De gedachte dat met de lichamelijke dood alles uit is, is reeds het beste bewijs dat de levenswandel van de mens niet naar mijn wil is. Want deze gedachte is ingegeven door de vijandige geest die de mensen verhinderen wil tot het ware inzicht te komen, en die daarom ook het verlangen naar een bestaan vol van aards genot steeds weer vergroot. Want die mensen geloven niet aan de onvergankelijkheid van hun ik. Zij stellen het dezelfde begrenzing die ook voor het uiterlijk omhulsel bestaat.
Daarom trachten zij van het aardse leven volop te genieten op alle mogelijke manieren, steeds maar denkend aan hun lichaam, maar niet aan hun ziel die dan na de lichamelijke dood een zeer twijfelachtig lot op zich moet nemen en van de heerlijkheden van haar ware vaderland niets kan beleven. Want vanwege haar gebrekkige invulling, kan zij in zulke sferen waar haar onvermoede zaligheden wachten niet opgenomen worden. Wel is het haar ook dan nog mogelijk zich uit de diepte los te maken en in hogere sferen binnen te gaan, maar dat vereist veel meer overwinning en inspanning dan op aarde en kan zonder hulp niet geschieden. Maar ook dan moet de ziel zelf daartoe de wil opbrengen, wat op aarde veel gemakkelijker is. Het ik kan niet vergaan, maar het schept zichzelf het lot in gelukzaligheid of ellende. En pas wanneer de mensen niet hun lichaam als het levende beschouwen maar de in het lichaam uitgestorte ziel als het eigenlijke ik leren zien, zullen zij meer bewust van hun verantwoordelijkheid op aarde leven. En dan zullen zij ook de dood niet meer vrezen, die alleen het aardse lichaam maar niet de in hem wonende ziel betreft. Dan zullen zij naar mijn wil leven en naar het uur verlangen waarin de ziel zich los mag maken van haar uiterlijk omhulsel om het rijk te kunnen binnengaan dat hun ware vaderland is.
Amen |