BD.6720
23 december 1956
Nood als redmiddel
U mensen, die nog geheel de wereld bent toegedaan en de weg
naar Mij nog niet hebt gevonden, zult nog door veel grote nood moeten
heengaan. Aan allen probeer Ik redding te brengen, allen werp Ik het reddingsanker
toe. Maar of het wordt vastgepakt blijft aan u overgelaten, want daartoe
kan Ik u niet dwingen. Maar de geestelijke nood vereist dat er aardse
nood over u komt. Want u weet niet wat het betekent wanneer u in deze
nood het einde meemaakt. U ziet alleen de wereld en u verlangt naar de
goederen ervan en merkt niet dat uw voeten de rand van de afgrond raken.
En wil Ik u ervan wegtrekken, dan moet er een nood over u komen die u
ertoe brengt om u heen te kijken. En wanneer u dan echter achteruitstapt,
wanneer u de afgrond ziet en voor hem vlucht, dan was de nood zegenrijk
voor u.
Binnenkort verliest u mensen toch alles wat u aan aardse goederen bezit,
omdat u voor een groot keerpunt staat, voor een geestelijke ommekeer,
die het vergaan van aardse scheppingen omvat. Maar u zou u in deze korte
tijd een grote schat aan geestelijke goederen kunnen verwerven die onvergankelijk
zijn.
En daar wil Ik u mensen graag bij helpen, door noden en lijden die het
verlangen naar aardse goederen in u laten verdwijnen. Ik wil graag door
deze noden zelf uw gedachtekring binnentreden. Ik wil graag dat u, die
Mij vergeten bent, zich Mij weer herinnert. Ik wil graag dat u in grote
aardse nood u tot die Ene wendt, in wie u niet wilde geloven. Dat Ik,
uw God en Schepper, door u nu toch als laatste redding zal worden gezien,
wanneer u geen andere uitweg meer weet.
En Ik zou het u waarlijk gemakkelijk maken in Mij te geloven, door ongewone
hulpverdeling, die u niet meer als toeval zult kunnen bestempelen. Maar
Ik kan steeds alleen maar hulpmiddelen op u toepassen, die u niet dwingen.
De nood is beslist nodig en hij zal op de meest verschillende manieren
op u mensen afkomen. Maar hij zal alleen dit ene doel hebben: u de weg
naar Mij laten vinden. Want of Ik u aanspreek, of Ik u boden tegemoet
zend die u mijn woord brengen, of het evangelie in de wereld wordt verkondigd
en u op het einde wordt gewezen, dit alles brengt geen grote verandering
van het denken tot stand van die mensen, die een prooi van de wereld zijn,
die zo in haar ban zijn, dat hun alleen haar goederen begerenswaardig
toeschijnen. En ze moeten zich door voelbare aardse nood van de wereld
afkeren, wanneer ze nog gered willen worden van de ondergang.
Voor alle wereldse mensen zijn deze woorden onbegrijpelijk, want ze weten
niet dat hun ziel in nood is, die zich in een vreselijke gemoedsgesteldheid
bevindt, doordat de heer van deze wereld ze nog in zijn macht heeft en
ze hiervan niet vrij kan worden zolang de mens de wereld aanhangt, zolang
hij nog niet in staat is zich van haar los te maken. Daarom zien ze in
de nood ook niet een redmiddel voor hun ziel. Maar de wereld en haar goederen
kunnen voor hen vergald worden, wanneer ze door lichamelijke gebreken
of ziektes of andere noden hier niet meer van kunnen genieten. En dan
kunnen hun gedachten toch nog een andere richting opgaan.
Maar zolang de wereld nog met haar vreugden en geneugten lokt, bieden
ze deze verlokkingen geen weerstand. En de laatste tijd tot aan het einde
gaat voorbij, zonder te zijn benut voor de eeuwigheid. Maar grote nood
kan nog indruk maken op de harten. Grote nood kan enkele mensen nog de
ogen openen en de banaliteit van de wereld en haar goederen doen inzien.
En zalig is hij, wiens hart positief op de nood reageert. Zalig, wie nu
zelf afstand kan doen ten gunste van de zich in nood bevindende medemensen.
Want deze keert nu om op de weg die hij had betreden. En het gevaar om
in de diepte te storten is bezworen en hij zal de nood zegenen die hem
redde van de dood.
Amen |