BD.6666
12 oktober 1956
Voortijdig verwoesten - Oppotten van aardse goederen
Elk scheppingswerk dat uw ogen kunnen waarnemen, bevat geestelijks
dat in ontwikkeling is. En de ontwikkeling ervan gaat opwaarts, zodra
deze scheppingen hun bestemming vervullen.
En zo zal het u ook begrijpelijk zijn, dat zulke scheppingen niet wederrechtelijk
mogen worden verhinderd hun bestemming na te komen, wat echter het geval
is, wanneer kwaadwillige verwoesting plaatsvindt van datgene, wat de mens
of andere scheppingen op één of andere manier dient, voordat
het zijn taak heeft vervuld, dus in overeenstemming met de natuur het
verval tegemoet gaat. Dan wordt er ingegrepen in de ontwikkelingsgang
van het geestelijke tegen Gods wil in. En zulke ingrepen hebben ook een
schadelijke uitwerking op de mensen zelf, omdat het geestelijke, dat in
strijd met de wet vrij wordt, zich afreageert, totdat het weer gebonden
wordt in scheppingen van gelijke aard.
Want het rijp worden van het geestelijke heeft zijn tijd nodig. En wanneer
de mensen hun leven leiden in goddelijke ordening, wordt ook steeds de
aan het geestelijke toegestane tijd in acht genomen. Want schadelijk zijn
alleen zulke ingrepen van de kant van de mens, die niet het motief van
de liefde als aanleiding hebben.
Er kunnen ook ontbindingen of verwoestingen plaatsvinden van de harde
materie, evenals ook van de planten- en dierenwereld die het al rijpere
geestelijke bevatten, die liefde voor de naaste als motief hebben, wanneer
er iets tot stand moet worden gebracht wat de mensen tot zegen strekt.
Dan is ook de daad van de mensen door God gezegend. En dan is als het
ware het doel van die scheppingen vervuld en het geestelijke betrekt nu
alleen maar nieuwe uiterlijke vormen om verder opwaarts te klimmen. Want
alleen door dienen, al is het ook onder de wet van gebonden wil, kan het
geestelijke zich positief ontwikkelen, om welke reden het ook een vergrijp
tegen de goddelijke ordening is, wanneer door oppotten van aardse goederen
deze verhinderd worden te dienen. Dan is het geestelijke wel gebonden,
maar het dienen in de scheppingswerken wordt het ontzegd wanneer aardse
dingen onbenut blijven liggen, wanneer schatten worden verzameld die niet
naar hun eigenlijke bestemming worden gevoerd.
Voor het geestelijke is steeds alleen het dienen verlossend. En daarom
zal ook elke bezigheid van de mensen door God gezegend zijn, die het geestelijke
helpt om te dienen. Die dus zulke dingen zal laten ontstaan die de medemens
dienen, die aan een nuttig doel beantwoorden en dus ook in gebruik worden
genomen, omdat het oppotten van zulke dingen de ontwikkelingsgang verlengt.
Omdat het de positieve ontwikkeling van het geestelijke uitstelt en het
onnodige kwellingen bereidt en ook een nog onrijpe geestestoestand laat
zien van de mens, die er genoegen in schept aardse schatten op te potten.
Het gekluisterde geestelijke ervaart het als weldadig, wanneer het zich
in een sfeer ophoudt, waar de goddelijke ordening in acht wordt genomen.
Want zodra het wordt toegelaten dienstbaar te zijn, houden ook de kwellingen
op, die het geestelijke ondergaat in het onvrij zijn. En evenzo neemt
ook de weerstand af. En de tegenwoordige uiterlijke vorm zal steeds minder
kluister betekenen, tot die mag worden opengebroken door het geestelijke,
dat nu door het dienen weer een graad van rijpheid heeft bereikt, die
een nieuwe, minder vaste uiterlijke vorm toestaat.
Al het geestelijke in de materie moet zich door dienen verlossen. En u
mensen zult ertoe moeten bijdragen, dat het de gelegenheid wordt geboden.
Wát u ook tot stand brengt door de u door God verleende bekwaamheid,
u zult altijd alleen daarop bedacht moeten zijn, dat het de medemens van
dienst is. U zult u voor kwaadwillige verwoestingen in achten moeten nemen.
U zult niet voortijdig één of ander scheppingswerk mogen
verhinderen zijn doel te vervullen. Want u onderbreekt daardoor de ontwikkelingsgang
van het geestelijke en al naar gelang de motieven die u tot uw handelen
aanzetten, hebben zulke vernielingen een ongunstige uitwerking, ook op
u mensen zelf. Want wat niet overeenstemt met de wet van de goddelijke
ordening, heeft ook een dienovereenkomstige uitwerking. En de wet van
de goddelijke ordening voor de mens zal altijd luiden: dienen in liefde.
Dus ook de medemens beschermen, dat hij niet aan het woeden van het vrij
geworden geestelijke ten offer valt. Want ook dit komt het recht toe zich
te verweren, wanneer het in strijd met de wet in zijn ontwikkelingsgang
wordt gestoord.
Amen |