Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6647
17 september 1956

Wat is de ziel?

Volledige onwetendheid heerst er nog over zulke problemen waar het menselijke verstand niet toereikend is om ze op te lossen, waar de geest van God aan het werk moet zijn wiens werkzaam zijn echter zelden erkend wordt. Hij alleen vermag een duidelijk antwoord te geven, wanneer vragen gesteld worden die gaan over onopgeloste problemen. Maar ook de resultaten van zulke activiteiten van de geest die toch alleen beantwoorden aan de waarheid worden betwijfeld, en van welke aard nu een vraag ook mag zijn, altijd zal alleen het antwoord juist zijn dat God zelf door Zijn geest de mens geeft.

'Geest' mag men echter niet verwisselen met verstand, want het verstand kan net zo goed ook de verkeerde richting opgaan. Er is geen garantie gegeven dat verstandelijke resultaten met de waarheid overeenstemmen, anders zouden niet zo veel meningen veld proberen te winnen - die alle aanspraak maken op de waarheid en slechts door het verstand verkregen werden. De geest is echter de straal die van de eeuwige Waarheid zelf uitgaat en opheldering geeft, dat wil zeggen: inzicht in dat wat het verstand alleen aanneemt - maar waarvan geen bewijzen gegeven kunnen worden. Gods geest geeft echter de volste innerlijke overtuiging en een niet te betwijfelen opheldering, ook zonder gebruikmaking van het verstand.

Voor geen mens zal het begrip "ziel" begrijpelijk gemaakt kunnen worden die zich niet reeds een klein sprankje van geestelijke kennis verworven heeft, want de ziel is iets geestelijks. Zij is niet aards of stoffelijk en kan daarom ook alleen maar geestelijk verklaard worden. De ziel is dat fluïdum dat het lichaam, de omhullende vorm, eerst het leven geeft. De ziel is dus het "eigenlijke ik" van de mens en kan niet gezien worden, maar is altijd aanwezig zolang de een of andere kracht zich uitdrukt in deze uiterlijke vorm. De mens was geen ik-bewust wezen als de ziel in hem niet aanwezig was. De ziel is de eertijds van God uitgestraalde kracht die Hij als iets wezenlijks buiten zich stelde en die Hij een zelfstandig leven gaf. Daardoor werd het wezen uitgerust met een vrije wil en was tot denken bekwaam.

Dat en waarom nu in het aardse leven dat wezenlijke, namelijk de ziel, in het menselijk lichaam huist is een kennis op zich. Maar eerst moet u er op gewezen worden dat de ziel de oorzaak is dat de mens denken, voelen en willen kan. Verder moet er uiteengezet worden dat de ziel de stimulans is van alle organen, dat iedere bezigheid van het lichaam, iedere wils-impuls en ieder gevoelen de uiting is van de zich in het lichaam bevindende ziel. Die op zich iets geestelijks is dat met het menselijke oog niet te aanschouwen is, die echter wanneer zij gezien zou kunnen worden geheel gelijk is aan het menselijk lichamelijk omhulsel.

Zij is dat wat na de dood van het lichaam bestaan blijft, en dan ook aanschouwd kan worden door zielen met een bepaalde graad van rijpheid die geestelijk schouwen mogelijk maakt. Zij kan ook niet verklaard worden als de een of andere stoffelijke substantie die tot het lichaam behoort. Zij is en blijft geestelijke substantie, dus een geestelijke uitstraling van God die op aarde haar doel vervullen moet. Zij is ook onkwetsbaar en onvergankelijk, kan zich echter van andere zielen onderscheiden door de straling van haar licht, en de bedoeling van het aardse leven is de lichtgraad te verhogen die zij eens vrijwillig verduisterd heeft.

Het is voor geen mens mogelijk het wezen van de ziel te verklaren die dat zuiver wetenschappelijk onderzoeken wil, omdat de ziel niet met het menselijke verstand te begrijpen of te doorgronden is. Zij is en blijft kracht uit God, wiens Wezen eveneens ondoorgrondelijk is en blijven zal, maar door menselijk denken niet ontkend kan worden.

Dus is de ziel het "eigenlijke ik" van de mens dat niet gedefinieerd kan worden, dat is, en toch niet bewezen kan worden. Dat de lichamelijke organen de functies aanwijst, dat echter ook bestaan kan zonder lichaam, terwijl aan de andere kant het lichaam zonder ziel geheel levenloze materie is, ofschoon alle organen nog onveranderd zijn. Want het leven ontbreekt, zo gauw de ziel het uiterlijke lichaam verlaat, omdat het lichaam mist wat het tot werkzaamheid aanzet, wat de organen aandrijft tot het vervullen van hun functies, wat in vrije wil richting gevend inwerkt op de denkorganen en wat iedere gevoelsopwelling in de mens teweegbrengt. En dit denkende, willende en ook voelende iets, de ziel, beweegt zich na de dood in andere sferen, maar is steeds dat zelfde wezen dat het lichaam voorheen bewoonde. En het kan daarom in het rijk hierna ook herkend worden, waarvoor dan echter een bepaalde graad van geestelijke rijpheid vereist is.

Amen