BD.6638
7 september 1956
Over "de hel" - De hernieuwde kluistering - De eindeloze
liefde van God
Ook het verwerpelijkste schepsel is een kind van mijn liefde.
Daarom geldt mijn zorg voor hem ook onverminderd, zodat het eenmaal naar
Mij terugkeert, ofschoon het een veel langere weg zal moeten gaan om zich
aan Mij en mijn Oerwezen aan te passen. Ik laat het niet vallen, en wat
van mijn kant uit kan geschieden dat doe Ik om dit schepsel bij te staan
- opdat het zichzelf doorziet en verandert. Maar de afstand tot Mij is
vaak zo groot dat de tegenkracht een veel grotere invloed uitoefent, en mijn liefdestraling daarom onwerkzaam blijft. En daarom kan het ook eeuwigheden
duren totdat het iets nader tot Mij komt, maar nooit geef Ik het op.
Als er nu van een "hel" wordt gesproken, dan is dit de concentratie
van zulke afkeurenswaardige schepselen in het rijk hierna - die reeds
het aardse leven met negatief gevolg afgelegd hebben en ook in hiernamaals
steeds dieper zijn gezonken, omdat zij zich opnieuw aan mijn tegenstander
hebben overgegeven. Voordat nu een hernieuwde kluistering in de aardse
scheppingen plaats vindt, dat altijd het begin van een nieuwe verlossingsperiode
betekent, bevinden deze wezens zich als aanhangers van satan in sferen
waarin zij zich door hun slechte hartstochten laten beheersen, waar zij
elkaar allerlei kwaad aandoen en er daarom steeds ruzie en strijd is.
Zij proberen steeds weer de zwakkere wezens binnen hun bereik te trekken
en doen in opdracht van mijn tegenstander alles, wat hen steeds dieper
laat wegzinken. Het zijn dus geen "begrensde oorden", de hel
is overal waar zich zulke diep gezonken wezens verzamelen, waar zij tegen
elkaar woeden. Om welke reden ook op de aarde van "hel" en "helse
toestanden" gesproken kan worden, waar mensen met duivelse gezindheid
elkaar haat toedragen en op iedere manier onheil stichten.
En toch zijn al deze wezens mijn schepselen waarover Ik Mij ontferm, en
die Ik van hun zonde en gebondenheid aan mijn tegenstander zou willen
bevrijden. Zij staan nog geheel en al onder de invloed van hem die zich
boven Mij verhief, en die ook alle door hem geschapen wezens tegen Mij
opzette - zodat zij ook afvielen en onzalig zijn geworden. Maar het waren
ook mijn kinderen die mijn kracht liet ontstaan die onbelemmerd door mijn
tegenstander stroomde, en hem dan in staat stelde tot het scheppen van
die wezens. Daarom is mijn liefde ook voor die schepselen bestemd, al
zijn ze nog zo diep gezonken. Dit is voor u mensen nu ook weer een verklaring
waarom er weer een nieuwe schepping van de aarde tot stand moet komen.
Ik denk evenzeer aan die ongelukzalige schepselen in de diepste diepten
als aan de mensen op de aarde. Ook hen die al eindeloos lang smachten
in de macht van mijn tegenstander wil Ik weer de weg effenen. Ik wil ze
hem ontnemen en opnieuw kluisteren in de vaste vorm, zodat ook hun weg
weer opwaarts gaat en hun tegenstand langzaam afneemt die zij Mij nog
in de sterkste mate bieden.
De liefde tot de gezonken wezens is onveranderd en zal nooit minder worden.
Anders echter dan door een hernieuwde kluistering in de scheppingen is mijn liefde niet aan te tonen, en op een andere wijze is er ook geen resultaat
of een terugkeer mogelijk, en daaruit resulteert ook de noodzakelijkheid
van een omvorming van het aardoppervlak - zoals Ik die u steeds weer verkondig.
Het is alleen liefde die Mij tot mijn werken en besturen in het heelal
beheerst, ook als u mensen daarin geen liefde kunt herkennen. Eens zult
u mijn heilsplan begrijpen en Hem lof en dank zingen die ook u weggevoerd
heeft uit nacht en dood. Die alle wezens zalig wil maken, die uit Hem
zijn voortgekomen en die ook met onveranderlijke liefde hen gedenkt die
Zijn hulp het dringendst nodig hebben, omdat Zijn tegenstander hen geketend
houdt.
Amen |