Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6591
9 juli 1956

Kennis van de gang tijdens de voorontwikkeling

De kennis van de gang van uw ziel voor de belichaming als mens is in de laatste tijd voor het einde nuttig voor alle mensen die onverschillig door het aardse leven gaan en zich niet bewust zijn van hun verantwoordelijkheid tegenover de ziel. Weliswaar zullen zulke mensen dit weten ook niet willen aannemen, toch kan het hun een nieuw gezichtspunt openen van waaruit ze nu tegen hun bestaan aankijken.

Het kan voor hen een verklaring zijn voor veel van wat hun tot nu toe onduidelijk was. Het kan hen aansporen om na te denken en ook onrustig maken wanneer ze aan hun leven denken wat hierna komt, dat ze dan ook niet meer kunnen twijfelen wanneer zulk weten overeenstemt met de waarheid. Een denkende mens zal het niet zonder meer kunnen afwijzen, maar slechts weinige zullen bereid zijn het aan te nemen. Doch het zou voor het einde nog veel mensen tot bezinning kunnen brengen en aanleiding geven tot een andere instelling tegenover God.

En het overbrengen van deze kennis behoort ook tot de middelen die God nog gebruikt in Zijn liefde, dat Hij de mensen inzage laat nemen in Zijn plan van eeuwigheid, omdat met de beëindiging van dit verlossingstijdperk ook de poorten naar het rijk hierna worden gesloten en er alleen nog deze twee mogelijkheden zijn van een verder bestaan: als mens op de nieuwe aarde of als uiteengevallen geestelijks weer hernieuwd gekluisterd in de schepping. Terwijl tevoren kennis daarvan niet noodzakelijk was, omdat de nog niet rijpe zielen in het rijk hierna nog rijp konden worden en dus tijd genoeg hadden voor hun ontwikkeling, die echter de mens van de laatste tijd ontbreekt en die God daarom nog op een andere wijze wil helpen om een zekere graad van rijpheid te bereiken, die de kluistering in de harde materie uitsluit. Wel is de geestelijk strevende al steeds inzage verleend in Gods heilsplan, maar meestal voor diens eigen ontwikkeling, of om bijzonder leergierige mensen te onderrichten, bij wie God hun verzoeken om opheldering daarover vervulde.

Maar in de laatste tijd moet deze kennis worden verbreid onder de mensen als aanmaning en waarschuwing. Want hoewel het herinneringsvermogen van de mensen is weggenomen, zal het geloof aan de eindeloos lange weg van de ziel tevoren, toch een zekere verantwoordelijkheid oproepen. En ook bij de ongelovige kunnen overwegingen opkomen over zijn levenswandel en deze kunnen bij hem steeds weer als stille maners opduiken, zodat hij zich in gedachten daar toch mee bezighoudt. En zo nu en dan zullen ook zulke ophelderingen voor de mensen gaten opvullen. Ze zullen eerder bereidheid vinden te worden aangenomen, omdat dan ook de zin en het doel van de schepping begrijpelijk wordt. Maar steeds alleen voor die mensen, die tot nadenken gestemd zijn en willen geloven, maar logische redenen verlangen om te kunnen geloven. Zulke mensen werpt God een noodanker toe dat hen op vaste grond kan trekken.

En Hij zal ze ook de wegen laten vinden waarop ze wetend worden. Hij zal het weten over het heilsplan en de eindeloos lange ontwikkelingsgang van de ziel ook daarheen leiden, waar het nodig zal zijn, ofschoon ook niet alle mensen het nodig hebben, daar kennis van te hebben.

Doch God kent de gedachten en bedenkingen van ieder afzonderlijk en Hij wil hun antwoord geven of de bedenkingen uit de weg ruimen.

Maar niets zal zin- of doelloos zijn, wat Hij onderneemt. En wat Hij aan weten naar de aarde stuurt, heeft Hij in Zijn wijsheid ook als doeltreffend gezien.

Amen