BD.6541
6 mei 1956
De dwaalleer van de zielenslaap
Het is een bovenmate verkeerde gedachte te menen dat de zielen van de gestorvenen eeuwig slapen, tot de dag van het oordeel gekomen is. Deze gedachte geeft blijk van een algehele onwetendheid over het ontwikkelingsproces van de ziel en verder toont hij aan dat de houding tegenover Mij niet juist is, anders zou de mens niet zo verkeerd kunnen denken. En hij bewijst dat het geloof in een voortleven van de ziel na de dood niet aanwezig is, want een eeuwigheden lange doodsslaap, zoals dit wordt aangenomen, kan niet als een "voortleven" worden aangemerkt. Deze foutieve gedachte is bovendien zeer nadelig voor alle zielen van hen die gestorven zijn, omdat een gebed voor deze zielen achterwege blijft en hun daarom die hulp niet verleend wordt die alle zielen zo hard nodig hebben. Maar de mensen die zich deze zienswijze eigen hebben gemaakt, die verkeerd onderwezen werden, laten zich niet onderrichten en blijven aan deze dwaling vasthouden als aan een evangelie.
Ook hier is de invloed van mijn tegenstander duidelijk te merken, die juist het bidden voor deze zielen verhinderen wil omdat zo'n gebed hen helpen kan vrij te worden, wat hij probeert tegen te gaan. Maar al wordt tegenover deze dwaalleren de waarheid gesteld, toch nemen de mensen niet de enige weg die hun duidelijkheid kan verschaffen. Zij behoefden slechts in oprechtheid naar Mij te komen om opheldering, als zij hen die deze dwaling zouden willen rechtzetten niet willen geloven. Zij hoefden zich maar tot Mijzelf te wenden, maar deze weg nemen zij niet en daarom zijn zij hardleers en wijken ze niet van hun dwaling af. De zielen van zulke mensen die gestorven zijn, zijn echter in grote nood als niemand hen in gebed gedenkt. En ook de mensen op aarde kunnen vanuit het geestelijke rijk niet van de ware toedracht op de hoogte worden gebracht. Want ze geloven niet aan een verbinding van de lichtwereld met de aarde en daarom geven ze zich in gedachten niet over aan deze wetende krachten. Voor hen telt alleen het menselijk leven op aarde tot aan de dood en hun voorstelling van een eeuwige slaap van de ziel tot aan het "laatste oordeel" bewijst alleen maar dat hun elke kennis over het verlossingsproces van het geestelijke, over mijn wezen dat liefde, wijsheid en almacht is, en over het verlossingswerk van Jezus ontbreekt. Hun kennis is zeer beperkt en is in het geheel niet volgens de waarheid. En komen ze met de waarheid in aanraking dan weren ze die af. Toch trachten ze hun opvattingen te bewijzen met het woord van God, met de schrift. Maar niet hun "ontwaakte geest" laat hun deze plaatsen in de schrift vinden, maar mijn tegenstander, die zelf tot eigen voordeel mijn woord gebruikt als hij verwarring kan stichten, wat hem echter weer alleen gelukt waar alleen het verstand van de mens werkzaam is, waar niet Ik zelf om verlichting door de geest word aangeroepen als de mens opheldering verlangt.
De letter doodt, pas de geest maakt levend. Voor degene die zich niet eerst aan Mij overgeeft dat Ik zijn denken juist kan leiden, zal de letter waarlijk tot de dood leiden. Want ook mijn tegenstander kan zich van letters bedienen, die hij alleen op een heel andere manier uitlegt en zo de grootste dwaling voor de mensen aannemelijk laat schijnen. En het is waarlijk een bedenkelijke leer, de leer van de doodsslaap van de ziel. Het is een leer die ook in het hiernamaals de hevigste verontwaardiging teweegbrengt bij de zielen die hulp nodig hebben, die weliswaar leven, maar toch zo zwak zijn dat zij dankbaar zouden zijn voor elke toevoer van kracht die een gebed in liefde hun zou kunnen verschaffen. De mensen zouden in hun gebed vaak aan die zielen moeten denken wier verwanten op de aarde in dat dwaalgeloof leven, opdat zij krachtig worden en opwaarts klimmen en nu van hun kant weer door gedachten hun verwanten kunnen beïnvloeden. Een leven in liefde op aarde zal de zielen ook wel spoedig een duidelijk inzicht verschaffen, maar toch moeten zij zich eerst van dwaalleren vrijmaken voordat zij zelf een arbeidsveld toegewezen krijgen, omdat elke bezigheid in het geestelijke rijk in het verspreiden van de zuivere waarheid bestaat. Gelukkig is daarom de ziel die al op aarde een leven in liefde leidde en zich daarom gemakkelijk los kan maken van verkeerde opvattingen en een geestelijk bezit dat onjuist is. De anderen bevinden zich echter in de grootste nood, want elke dwaalleer zal een schadelijke invloed op de ziel hebben. En de leer van de doodsslaap van de ziel wel in het bijzonder, omdat zij werkelijk tot een verduistering kan leiden die gelijk is aan de dood, en ook gelijktijdig de mogelijkheden voor hulpverlening geringer zijn - juist door het idee dat gebeden geen nut hebben. Wie zich echter in oprechtheid tot Mij wendt zal helder en duidelijk inzien hoe verkeerd deze leer is.
Amen |