BD.6470
7 februari 1956
Schepping der natuur bewijs van Gods liefde
De scheiding tussen Mij en de wezens werd door de vrije wil
tot stand gebracht. En deze vrije wil moet ook weer de aaneensluiting
met Mij tot stand brengen. Maar mijn wil zal steeds maar deze aaneensluiting
ondersteunen, omdat deze zowel de uwe als ook mijn gelukzaligheid betekent.
Maar nooit zal Ik uw vrije wil beperken. Nooit zal Ik de aaneensluiting
veroorzaken tegen uw wil.
En zo zal het u ook begrijpelijk zijn, dat alleen uzelf een verandering
teweeg zult kunnen brengen uit een ongelukkige toestand - die altijd de
scheiding van Mij betekent - in een staat van onbegrensde gelukzaligheid,
die in de vereniging met Mij te vinden is. Dus u bepaalt zelf uw lot,
maar Ik laat u niet aan uw zelfgekozen noodlot over. Ook niet, wanneer
uw wil nog weerspannig is tegen Mij.
Wat van mijn kant nog kan worden gedaan om u maar te helpen gelukzalig
te worden, zal Ik waarlijk niet nalaten. Maar de vrije wil, het teken
van uw goddelijke oorsprong, bindt mijn macht. Ik wil u niet overwinnen.
Integendeel, Ik wil uw liefde winnen, die u dan onvermijdelijk naar Mij
dringt en die alleen gelukzaligheden verschaffen kan.
Uw liefde te winnen is echter alleen mogelijk, wanneer u Mij zelf als
de eeuwige Liefde leert herkennen. Maar u mensen laat u alleen door datgene
aanspreken, wat mijn tegenstander u biedt. Maar naar mijn gave verlangt
u niet, omdat u ze niet echt waardeert, omdat uw zinnen nog niet gericht
zijn op wat Ik u graag zou willen geven om u gelukkig te maken. En zo
moet ook Ik u dus iets bieden, wat uw zinnen weldadig aandoet, maar wat mijn tegenstander u toch niet bieden kan.
Ik moet u door de schepping, door de natuur aanspreken, die u eveneens
gelukkig kan stemmen, die uw hart sneller zal laten kloppen en ook uw
gedachten op Mij kan richten, zodat u aan Diegene denkt, die alles om
u heen heeft geschapen. Door de schepping kan Ik u mensen aanspreken en
Mij aan u als een liefdevolle God laten zien, die u weer zult kunnen liefhebben
omwille van al die heerlijkheden, die u omgeven en zo nu en dan uw hart
sneller zullen doen kloppen.
De scheppingen der natuur zijn zulke duidelijke bewijzen van een liefdevolle,
wijze en machtige Godheid, dat ieder zich daardoor zou kunnen voelen aangesproken
en de weg zou kunnen vinden naar Haar. En toch gaan ontelbare mensen ongeïnteresseerd
en onaangedaan eraan voorbij, omdat hun gedachten op de materiële
wereld zijn gericht en zij voor niets anders interesse kunnen opbrengen.
En Ik mag hun wil niet dwingen. Ik mag hen niet in de juiste richting
leiden, maar kan alleen maar alles doen, om Mij zelf bij hen in het geheugen
terug te roepen, wat nu door nood en slagen van het noodlot en duidelijke
hulpverlening moet geschieden. Wat mijn liefdevol inwerken niet tot stand
brengt, moet nu door hardere middelen worden geprobeerd. Waar de bewijzen
van mijn liefde en wijsheid niet in de schepping worden gevonden, daar
moet mijn macht zich bekend maken, aan welke de macht van de mens niet
in staat is weerstand te bieden.
Alleen maar herkennen moet de mens Mij, om dan een verhouding met Mij
aan te gaan, waaruit zich het liefdevolle verlangen kan ontwikkelen, dicht
bij Mij te komen. Ik wil alleen bereiken, dat het wezen zich vrijwillig
naar Mij keert, zoals het zich eens van Mij afkeerde. Maar Ik kan Mij
niet zo duidelijk bekend maken, dat de mens gedwongen is in Mij te geloven.
Want dit geloof zou zinloos zijn en het zou Mij nooit de liefde van mijn
schepselen teruggeven, veeleer alleen maar vrees en onderwerping, of een
herhaalde vlucht naar beneden naar mijn tegenstander.
Maar hoe gemakkelijk zou de terugkeer naar Mij u kunnen vallen, als u
met open ogen door de wereld zou gaan. U zou meer aandacht schenken aan
alles, waar menselijke wil en menselijke werkzaamheid niet bij betrokken
is. Dan zou u meer nadenken over uzelf en uw lichamelijke gesteldheid,
die alleen al u het werkzaam zijn van een machtig en wijs wezen zou kunnen
bewijzen, met wie u aaneensluiting zou moeten zoeken. Maar dit alles beschouwt
u als vanzelfsprekend en toch is het een doorslaggevend bewijs voor mijn
zijn, voor een uitermate volmaakt wezen, aan wie u uw bestaan te danken
hebt.
U zou vrijwillig de terugweg naar Mij kunnen aanvaarden. Want Ik maak
het u waarlijk gemakkelijk Mij te herkennen, die u eens beweerde te loochenen.
Maar Ik dwing u niet.
Maar wanneer de aardse nood op u afkomt, dan kom Ik zelf dichter bij u
en wacht alleen maar, dat u Mij zult roepen, dat uw zwakte en hulpeloosheid
u aan Hem zullen laten denken, die sterk is en machtig en die u liefheeft.
En wanneer Ik door de nood bereik, dat u de weg naar Mij vindt, dan was
deze nood gezegend. Want u zult niet eeuwig van Mij gescheiden moeten
blijven. U dient weer naar Mij terug te keren. U behoort gelukkig te worden
en hemelse zaligheid te verkrijgen, dat u eens vrijwillig prijsgaf. U
dient met Mij en in mijn nabijheid te kunnen scheppen en werken in licht
en kracht, wat echter juist alleen mogelijk is, wanneer u zich weer met
Mij zult verenigen en nu verenigd zult blijven tot in alle eeuwigheid.
Amen |