BD.6296
27 juni 1955
Traagheid van denken
Hoe meer de wereld de mens vasthoudt in haar kluisters, des
te onverschilliger staat hij tegenover de waarheid, des te minder verlangt
hij er naar en hij neemt daarom gedachteloos alles aan wat hem als waarheid
wordt voorgehouden, of hij wijst alles af, want zijn hart verlangt er
niet naar de waarheid te weten te komen.
En wederom ziet u in de wereld een groot gevaar voor uw ziel, want zonder
waarheid leeft u doelloos - u weet in geen enkel opzicht iets over zin
en doel van uw leven op aarde, omdat u geen juiste opheldering verkrijgt,
en u leeft daarom ook niet bewust, veeleer steeds alleen maar aardse goederen
najagend waarvan u echter toch weet dat ze vergankelijk zijn, dat u daar
niets van mee kunt nemen - zodra uw aardse leven beëindigd is.
Maar u gelooft ook niet aan een verder leven na de dood - weer daarom,
omdat het u onverschillig is, omdat u daar niets over weten wilt en omdat
u door deze onverschilligheid van u ook nooit tot de innerlijke overtuiging
kunt komen, dat het leven niet over is met uw lichamelijke dood.
Gods dienaren op aarde zouden veel meer de bereidheid vinden om
geaccepteerd te worden, als het verlangen naar de waarheid in de medemensen
aanwezig zou zijn, doch al het andere interesseert hen meer dan het voornaamste:
'n juist inzicht te verkrijgen en volgens dit inzicht nu het aardse leven
te leiden. Daarom is alles te veroordelen wat in de mensen de onverschilligheid
vergroot. Het is te veroordelen, als hun geleerd wordt dat zij niet behoeven
na te denken over dat, wat van hen gevraagd wordt te geloven, en dat zij
alleen dat mogen aannemen wat hun van bepaalde zijde wordt aangeboden
en dat zij van iedere verantwoording ontheven zijn, zolang zij zich toevertrouwen
aan zogenaamde vertegenwoordigers van God en zich er aan overgeven.
Al zulke leren dragen er toe bij de mensen tot traagheid in het denken
te verleiden, andere mensen voor zich te laten denken en zichzelf daarbij
niet verantwoordelijk te voelen. En wanneer een werkzaam zijn in liefde
het denken van zo'n mens niet verandert, blijft hij tot het einde van
zijn aards leven onwetend en in dwaling verstrikt.
Maar alleen de waarheid voert naar God. Dus is hij nog heel ver van God
verwijderd als hij afscheid neemt van deze aarde. Was het verlangen naar
de waarheid meer onder de mensen aan te treffen, dan zou er waarlijk niet
zo'n grote geestelijke duisternis onder hen zijn, want hun denken zou
dan juist geleid worden - als gevolg van het verlangen naar de waarheid.
En een juist denkend mens zou dan ook volgens de wil van God leven en
zou daardoor ook steeds dichter bij Hem komen.
De mensen willen echter alleen hun aardse kennis vermeerderen omdat geestelijke
kennis hun geen aards succes oplevert, terwijl zij door aardse kennis
hun lichamelijk welzijn verbeteren kunnen - en daarom sluiten zij zich
af voor al het andere, zelfs als het hun als bijzondere genadegaven wordt
aangeboden.
En daarom blijft de aarde in duisternis gehuld, want het licht breekt
zich alleen daar baan waar er naar verlangd wordt, nooit echter daar,
waar het verhinderd wordt te schijnen.
Amen |