BD.6274
3 juni 1955
Het van God verwijderd zijn en de verkeerde instelling tegenover
Hem
De afstand tussen de mensen en God wordt steeds groter en
de tijd loopt steeds meer naar het einde. Slechts zeer weinigen verkleinen
deze afstand en dit zijn de mensen, die behoren tot de kerk van Christus,
die een levend geloof hebben, dat door werken van liefde tot leven werd
gewekt. Het zijn de weinigen, die niet opgaan in de wereld, maar bewust
leven, dat wil zeggen: de wil van God proberen te vervullen. Dezen komen
dichter bij Hem en ze hoeven niet met angst aan het komende einde te denken,
want ze weten ook, dat en waarom het einde moet komen en dat het voor
hen alleen het begin betekent van een nieuw leven, in het rijk hierna
of in het paradijs van de nieuwe aarde.
En de verwijdering van God moet tevoren worden verkleind, wanneer het
einde niet tot ondergang van de ziel moet worden. Want het verwijderd
zijn van God betekent onvermijdelijk verharding van de geestelijke substantie,
dus omvorming tot de hardste materie. Verwijdering van God betekent krachteloosheid,
dus het onvermogen werkzaam te zijn, een toestand die duidelijk de harde
materie toont. Want de goddelijke kracht van liefde kan het geestelijke,
dat zich tegen Hem verzet, niet doorstromen en daarom is het totaal zonder
kracht en het blijft eeuwige tijden in zijn krachteloze toestand, tot
het begint de weerstand op te geven.
Als mens voelt u zich vol kracht en daarom houdt u het niet voor mogelijk,
dat dit lot u wacht en u houdt het dáárom niet voor mogelijk,
omdat u door uw verwijderd zijn van God geheel onwetend bent, welk doel
u op aarde zult moeten bereiken en dat u zich helemaal tegen uw bestemming
in gedraagt, zodat er dus voor u geen ander lot kan zijn, dan een hernieuwde
kluistering, juist omdat u zich ver weg van God plaatst, omdat u Hem niet
erkent, zolang u niet overeenkomstig Zijn wil leeft, zelfs wanneer u God
met de mond bekent. En deze instelling tegenover God zal zich voor u uitermate
smartelijk doen gevoelen.
Hoe zelden denkt een mens aan zijn Schepper en Vader van eeuwigheid. Hij
is voortdurend van wereldse gedachten vervuld, al zijn doen en denken
is gericht op aardse zaken. De dag wordt begonnen en beëindigd met
aardse zorgen en aardse bezigheid. Voor Hem, die hen het leven gaf, blijft
geen tijd over en als ze aan Hem denken, dan zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel
tegenover Hem. Ze schuiven Hem terzijde en nemen in enkele gevallen genoegen
met een voor ieder toegankelijk uur godsdienst, omdat dit voor hen traditie
is geworden. Er is geen leven meer in de kerken, die van God moeten getuigen.
Er is geen geest in hen en de geest kan dáárom niet in de
mensen zijn, omdat er geen liefde meer in hen is, omdat alleen de liefde
de verwijdering van God verkleint en zonder liefde de kloof bijna niet
is te overbruggen. En het geloof in God zal steeds alleen dáár
levend zijn, waar de harten vervuld zijn met liefde. En zo zult u het
ook zelf kunnen beoordelen aan de graad van liefde van de mensen op aarde,
dat de afstand tot God steeds groter wordt en daarom ook een einde onafwendbaar
is, omdat de mensen het zelf naar zich toetrekken door hun instelling
tegenover God.
De genadegaven, die de mensen ter beschikking staan - verstand, vrije
wil en capaciteiten - gebruiken ze niet om dichter bij God te komen, veeleer
om zich steeds meer van Hem weg te spoeden en zo zullen ze deze genadegaven
kwijt raken. Ze zullen weer eindeloze tijden onvrij en krachteloos zijn,
ze zullen wegzinken in een diepte, waaruit ze zich al met moeite omhoog
hadden gewerkt. Doch ze hebben in vrije wil weer op de diepte aangestuurd
en hebben zich dus vrijwillig van God verwijderd en deze wil bepaalt hun
lot, zodra het einde van deze aarde gekomen is.
Amen |