BD.6241
18 april 1955
Het verwerven van geestesgaven
De gaven van de geest zullen ieder mens gegeven worden die
er ernstig naar streeft. Zij kunnen u niet geschonken worden, ze moeten
verworven worden door het nakomen van mijn gebod van liefde tot God en
de naaste, door een leven naar mijn wil. Want zodra mijn wil vervuld is,bevindt
de mens zich in mijn ordening van eeuwigheid, en licht en kracht moeten
hem doorstromen zoals in het begin, daar hij naar mijn eeuwige ordening
geschapen werd - volmaakt, dat wil zeggen: als een wezen Mij gelijk.
Mijn geest doorstraalde dat wezen; en mijn geest kan het ook nu weer doorstralen,
zodra het als mens weer in mijn eeuwige ordening is binnengegaan. Dit
moet u wel begrijpelijk zijn, dat mijn geest nooit in een mens kan werken
die buiten mijn ordening leeft, dat deze dus nimmer gaven van de geest
zal kunnen bezitten.
Daarom stelt ook iedere woordontvangst het werken van mijn geest voorop.
Want mijn woord ontvangen betekent in de volle waarheid onderricht te
worden, te weten wat voor u mensen mijn Wezen begrijpelijk maakt, te weten
wat de beweegreden en de oorzaak, wat de zin en het doel van mijn besturen
en werken is - en al datgene te weten wat u duidelijk is. In de waarheid
onderricht te worden betekent in het inzicht binnengeleid te worden dat
eens het uwe was, dat u echter verloor door eigen schuld
U allen kunt ze u verwerven, niemand wordt daarvan uitgesloten, doch niemand
kan ze verkrijgen die er niets voor doet, die zijn wezen niet vormt tot
liefde, die alleen de verbinding van de in hem sluimerende geest met de
Vadergeest mogelijk maakt, zodat Ik nu zelf door mijn geest in hem werken
kan. Daaruit volgt, dat steeds de verbinding met Mij tot stand moet worden
gebracht en dat dit een bewust streven naar Mij vereist. Wie zich nu met
Mij in verbinding stelt, die heeft zijn ene voet reeds vrijwillig in mijn
rijk gezet, hij heeft zijn weerstand opgegeven en zijn wil geheel en al
naar Mij gekeerd, en wat hem ten deel valt kan nu niet anders zijn dan:
licht en kracht die hem nu uit mijn rijk worden aangeboden.
Dit binnenleiden in de waarheid door mijn geest, door mijn woord, is dus
een geschenk - een gave die Ik ieder doe toekomen die zich door eigen
wil tot een graad van rijpheid heeft opgewerkt, die voorwaarde is voor
het verlenen van geestesgaven.
De mens kan steeds ongehinderd mijn rijk betreden als Ik zijn doel ben.
Zolang Ik echter nog terzijde ben geschoven wordt in zijn
denken en streven, word hem de toegang geweigerd. Maar hij kan dan door mijn tegenstander in zijn rijk binnengeloodst worden, die hem laat geloven
bij het goede doel te zijn aangeland, die ook precies weet wat de mens
nastreeft en hem overeenkomstig zijn verlangen doet toekomen wat hij zoekt.
Dit geldt voor die mensen die van weetgierigheid vervuld zijn - doch niet
om wille van de waarheid, maar alleen ter wille van eigen voordeel. Die
weten willen om iets te betekenen, maar niet om te getuigen van Mij en
voor Mij. Ook zij zullen ontvangen, maar dan van hem die tegen de waarheid
is, omdat hij tegen Mij is.
Echte gaven van de geest zal echter alleen een kind op aarde ontvangen
dat Mij geheel en al is toegedaan, dat daarom ook in de volle waarheid
vaststaat omdat het mijzelf daarom verzoekt - en daarom ook duidelijk
inziet wat waarheid en wat dwaling is. Wiens verlangen naar de waarheid
iedere toegang aan mijn tegenstander belet; omdat deze de verbinding
tussen het kind en Mij als een helder lichtende straal herkent, die hij
ontwijkt opdat hij daardoor niet zelf wordt aangeraakt. Deste meer gaat
hij echter zijn gang waar hij toegang vindt door aan hem verwant denken
en streven, want steeds zal hij er op uit zijn het licht af te schermen
dat de mensen de juiste weg aanwijst. Steeds zal hij tegen Mij werken
maar zijn ware gezicht achter een masker verbergen, want het is de tijd
van het einde en hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft.
Amen |