BD.6220
26 en 27 maart 1955
Aflossing van de schuld tot op de cent
Mijn gerechtigheid eist aflossing van elke schuld; want dat
is de wet van de goddelijke ordening dat elke oorzaak haar uitwerking
tot gevolg heeft. Elke schuld is een vergrijp tegen de eeuwige ordening,
ze is een daad die zich op de een of andere manier moet doen gevoelen
en die altijd alleen maar een slechte uitwerking zal hebben, omdat ze
een vergrijp was tegen mijn ordening van eeuwigheid. Het kwade zal steeds
kwaad voortbrengen en geen enkele slechte daad blijft zonder uitwerking.
U, mensen zult dus als u met een schuld belast bent, nooit in vrijheid
en gelukzaligheid in het geestelijke rijk kunnen leven omdat deze schuld
daarom een belasting is voor de ziel: omdat de slechte uitwerkingen voortdurend
de ziel zouden aanmanen tot een rechtvaardige vereffening, omdat schuld
eenvoudigweg het bewustzijn van een "gelukzalige vrijheid" niet
toelaat - want de ziel is uit de goddelijke ordening getreden en moet
onvoorwaardelijk deze goddelijke ordening tevoren herstellen, eer ze kan
genieten van haar vrijheid. Dit is geenszins een bestraffing van mijn
kant, maar gewoon wet, omdat er in mijn rijk gerechtigheid heerst en liefde
en omdat beide een niet vereffende schuld niet verdragen.
Gelukzalig zijn kan alleen een wezen zonder schuld, een wezen dat de kleinste
liefdeloosheid met liefde weer heeft goedgemaakt, een wezen dat nu helemaal
in de eeuwige ordening is binnengegaan - een wezen dat alle schuld heeft
betaald, dat alle schuld met liefde heeft goedgemaakt. En daartoe is nauwelijks
een wezen in staat dat als mens op aarde leefde en op veelvuldige manier
schuldig is geworden, omdat het de weg op aarde heeft afgelegd in onvolmaakte
toestand, omdat het wezen door deze onvolmaakte toestand niet in goddelijke
ordening verkeert, omdat het in zichzelf de liefde nog niet tot ontplooiing
heeft gebracht, dus zich door de liefdeloosheid een mate van schuld heeft
opgehoopt, waarvoor het leven op aarde te kort is om dit te delgen, zelfs
wanneer het wezen zich hierin verandert tot liefde, juist omdat mijn gerechtigheid
een vereffening moet eisen die overeenstemt met zijn schuld.
Ik kan niet gelukzaligheid schenken in mijn rijk voordat de schuld tot
op de cent is betaald. Maar Ik kan een boetedoening aannemen die voor
de schuldig geworden ziel wordt betaald, maar ook alleen dan, wanneer
liefde deze boetedoening verricht - omdat alleen dan aan mijn gerechtigheid
wordt voldaan.
En nu zult u ook het werk van liefde en barmhartigheid van de mens Jezus
begrijpen, die inzag in welke nood de mens is verstrikt en zich gedurende
het leven op aarde daar niet vrij van kan maken, en ook in het geestelijke
rijk als hij beladen met zijn schuld dit betreedt. Hij wist dat mijn gerechtigheid
niet een schuld kon schrappen die nog niet vereffend was en daarom bood
Hij zich zelf als zoenoffer aan het kruis aan, om de mensen in de staat
van vrijheid over te plaatsen die een gelukzalige toestand in het geestelijke
rijk eerst toelaat. Hij betaalde dus de schuld tot op de cent voor diegene
die Zijn verlossingswerk aanneemt, die zichzelf schuldig voelt en Jezus
Christus vraagt voor hem de schuld te hebben afgelost door Zijn aan het
kruis vergoten bloed.
In mijn rijk zou er geen gelukzalig wezen zijn zonder dit verlossingswerk
van de mens Jezus. Maar de zegen van het verlossingswerk kan alleen over
diegene komen die zijn schuld inziet als scheiding tussen zichzelf en
God, die dit inzicht heeft gekregen als gevolg van zijn wil die op Mij
is gericht, in wie de vonk van de liefde is ontvlamd, daar hij zich anders
nooit schuldig zou voelen; en het bewustzijn van zijn schuld drijft hem
nu naar Mij in Jezus Christus en hij vraagt Mij om vergeving ter wille
van Jezus Christus. En zijn schuld wordt teniet gedaan, ze wordt totaal
gedelgd en hij kan als vrij wezen het rijk van het licht binnengaan waarin
het nu weer zijn taak is deel te hebben aan het verlossingswerk.
Als zelf verlost, kan nu de ziel ten volle werkzaam zijn, zodat ze nu
ook de zielen in de goddelijke ordening tracht terug te leiden die ongelukkig
zijn omdat ze niet verlost zijn. En deze bezigheid is vaak moeilijk en
vereist veel geduld en volharding, maar haar liefde geeft haar kracht
en ze gebruikt deze kracht voor de dienst voor Mij en mijn rijk. Ze dient
me en betaalt als het ware met haar diensten van liefde een schuld die Ik wel
te niet heb gedaan, dus doorgeschrapt, maar zo'n vereffening toch graag
aanneem, omdat de liefde ze Mij aanbiedt. De door Jezus' bloed verloste
zielen in het geestelijke rijk zijn onafgebroken bezig om de nog ontrouwe
zielen naar Mij terug te voeren; maar ze vervullen deze werkzaamheid niet
meer vanuit een bewustzijn van schuld, maar in volledige vrijheid en worden
daarom niet alleen voor mijn knechten gehouden maar voor mijn medewerkers,
die zonder het geringste eigenbelang alleen bijdragen aan de gelukzaligheid
van de bewoners van het geestelijke rijk - uit liefde voor Mij en voor
al het geestelijke dat Ik schiep.
De zielen nu die nog onverlost in de diepte smachten, zijn dus nog met
hun schuld beladen en daarom boeten ze deze in hun smartelijke toestand
voor een deel uit - maar ze zullen zich nooit alleen door deze kwellingen
kunnen vrijkopen, ze zullen nooit met de aflossing van hun schuld gereed
komen zonder de verlossing door Jezus Christus. Op aarde hebben ze de
gelegenheid verzuimd hun schuld aan Hem over te dragen die voor hen boete
heeft gedaan door Zijn dood aan het kruis. Maar eens moeten zij dit doen,
daar ze anders eeuwig hun schuld niet kwijt raken.
En Ik ben tevreden wanneer ze maar uit de diepte tot Mij roepen om hun
schuld in het zand te schrijven, om hen op te heffen in lichtere sferen,
waar ze nu weliswaar erg moeten worstelen, maar zich toch eens ook aanbieden
voor het verlossingswerk en die nu van hun kant weer veel schuld afdragen,
juist door hun verlossingswerk, dat ze echter steeds pas dan kunnen verwezenlijken,
wanneer ze zich aan Jezus Christus hebben overgegeven, dat Hij hen zal
verlossen uit de macht van hun gevangenbewaarder, (satan). Ze lossen dus
vrijwillig en uit liefde hun schuld af, want die is al eerder teniet gedaan
door het verlossingswerk van Jezus. Maar hun dankbaarheid en gelukzaligheid
over hun bevrijding kunnen ze niet anders kenbaar maken dan door mee te
doen aan het werk van verlossing, omdat ze zelf op de hoogte zijn van
de nood van de zielen in de duisternis en in hun liefde nu allen zouden
willen helpen om in vrijheid gelukkig te worden. Maar zonder Jezus Christus
zou geen wezen in staat zijn, noch op aarde noch in het hiernamaals de
zondeschuld zelf af te lossen. Maar ter wille van de gerechtigheid moet
elke schuld worden goedgemaakt en dit boetewerk volbracht Jezus, en u,
mensen zult vrij kunnen worden van elke schuld, op aarde of ook in het
rijk hierna.
Amen |