BD.6195 Het vernemen van het woord pas na de kruisdood Het horen van mijn woord is voor u een uiting van mijn geest die in u werkzaam is zodra u de voorwaarde vervult: dat u uw hart tot liefde vormt. Ik heb u beloofd mijn geest te zenden, die u inleidt in alle waarheid. Zolang Ik zelf op aarde wandelde, werkte mijn geest bij u en in u (in de mens) als Ik dit wilde. Maar alleen, zonder mijn toedoen, zouden de mensen mijn stem nog niet hebben kunnen vernemen. Want in die tijd was de mensheid zo volledig in de ban van mijn tegenstander, dat hij het niet toeliet. Want de mensen waren nog niet verlost. Toch sprak Ik voor de tijd van mijn geboorte voortdurend door de mond van de profeten. Deze profeten waren toen door mijn geest gedreven. Ik gebruikte hun mond om me door hen te uiten, om te spreken tot de mensen die zich van Mij afwendden. En deze profeten moesten spreken zoals mijn wil het hun gebood. De oerstaat, rechtstreeks mijn stem te vernemen, was al lange tijd voor mijn geboorte bij de mensen verloren gegaan. Het waren er steeds maar enkele, van wie het hart Mij toebehoorde en die als zielen van boven leid-sterren moesten zijn voor hun medemensen die op zeer grote afstand van Mij stonden. Want de macht van de satan over alle mensen, die hij op de eerste plaats gebruikte om de mensen van Mij af te brengen, was nog ongebroken. En deze macht moest Ik eerst breken door mijn kruisdood. Ik moest de mensen verlossen. Ik moest de verbinding tot stand brengen tussen het rijk van het licht en de mensen, opdat de weg naar Mij vrij werd voor hen die het ernstig wilden. De mensen werden door mijn dood geboren tot nieuw leven. De mensen die vrijwillig deze wedergeboorte nastreefden door een levenswandel in liefde, overeenkomstig mijn levenswandel op aarde, werden nu met mijn geest vervuld. Mijn geest kon in hen werken. Ik was dus zelf bij de mensen aanwezig en zo konden ze nu ook mijn stem vernemen. Ik kon hen zelf aanspreken, me niet alleen van hen bedienen om tot de mensheid te spreken. Ik kon ieder afzonderlijk voorzien van voedsel voor zijn ziel. Ik, het Woord van eeuwigheid, kon Mij zelf aan hen tot spijs geven. Maar dit was pas mogelijk door mijn verlossingswerk, daar anders de mensen de wedergeboorte van de ziel niet konden verkrijgen, daar ze anders het rijk der duisternis niet zouden hebben kunnen verwisselen voor het rijk van het licht. Ik zei tot mijn leerlingen, dat Ik hun mijn geest wilde zenden. Ik onderwees hen weliswaar doordat ze mijn stem in zich konden vernemen, maar ze konden nog niet geheel begrijpen wat Ik tot hen sprak, omdat ook zij nog in de kluisters van mijn tegenstander lagen, die Ik pas verbrak door mijn kruisdood. Toen zond Ik hun mijn geest, wat bij mijn leerlingen zichtbaar in zijn werk ging. Maar het uitgieten van mijn geest kunnen alle mensen nu zelf ervaren, al is het niet in die duidelijk vorm. Ze kunnen zich door hun wil in een situatie plaatsen waarin ze met Mij in verbinding staan. Ze kunnen door een leven in liefde naar mijn voorbeeld wedergeboren worden. En nu kan de Vader met Zijn kind spreken en het kind zal Hem horen. De Vader kan nu Zijn kind de echte kost aanreiken die het nodig heeft om rijp te worden, om dat te worden wat zijn doel is op aarde: een wezen vol van kracht en licht dat weer de oerstaat is binnengegaan waarin het eens werd geschapen. Dit toespreken, mijn woord, is het teken van het werkzaam zijn van de geest in de mens. Het is het uitgieten van de geest, dat door mijn verlossingswerk pas mogelijk is gemaakt. De mens moet zich vrijwillig met Mij verbinden door de liefde. Dan pas heeft hij de wedergeboorte bij zichzelf voltrokken en dan pas kan Ik hem het brood uit de hemel - Mijn woord - verstrekken. En dat hij daartoe in staat is, daarvoor stierf Ik aan het kruis en verwierf voor hem de genade van een versterkte wil. Want eerder hield mijn tegenstander hem geketend en verhinderde hem deze innige verbintenis met Mij, die voor het vernemen van mijn woord vereist is. Maar de mensen die tevoren waardig werden bevonden mijn stem te vernemen, vervulden daarmee de opdracht, ten behoeve waarvan hun ziel belichaamd werd op aarde. Het waren steeds maar enkele mensen die een missie hadden te vervullen: te wijzen op mijn geboorte en de mens tot geloof te brengen. Maar sinds mijn kruisdood is het voor alle mensen mogelijk Mij te horen, voor ieder die het maar ernstig wil, die mijn geboden onderhoudt en dus de voorwaarden vervult onder welke Ik me kan openbaren. In het geloof in Jezus als Gods Zoon en Verlosser der wereld in wie Ik zelf me kon belichamen, wordt de mens ook de kracht toegestuurd mijn wil te vervullen. Hij kan nu, zonder gehinderd te worden door mijn tegenstander, de weg van de liefde gaan en zichzelf vormen tot een opnamevat van mijn geest, wat tevoren maar voor weinige mogelijk was. Maar deze weinige waren nog met de zondenschuld beladen en daarom was ook voor hen de weg naar Mij nog niet vrij. De liefde dus, die de band tussen de mensen en Mij tot stand bracht, was door de inwerking van mijn tegenstander bijna totaal bekoeld. En daarom waren de mensen ook uitermate ver van Mij verwijderd. Door de mens Jezus werd deze verwijdering verkleind. Hij was geheel met Mij verbonden en Hij leed en stierf voor de mensen om de schuld die ons scheidde teniet te doen, opdat nu ook de mensen ongehinderd tot Mij konden komen en dan ook de stem van de Vader konden vernemen. De oerstaat die een graad van volmaaktheid vooropstelt, moest worden hersteld. Maar deze graad van volmaaktheid was alleen te bereiken na het tenietdoen van de grote oerschuld van het zich afkeren van Mij. Dus stierf Ik voor u de dood aan het kruis, omdat anders deze schuld niet kon worden tenietgedaan. En nu kan iedere mens de graad bereiken die hem in staat stelt mijn stem te vernemen. Iedere mens kan zich tot opnamevat van mijn geest vormen. En Ik kan nu mijn geest uitgieten in iedere mens die een leven leidt naar mijn wil en mijn geboden nakomt. Aan hem kan Ik me openbaren zoals Ik het beloofd heb. Amen |