BD.6182
2 februari 1955
Het werkzaam zijn van de tegenstander - Afweer tegen Gods
woord
Dat de mensen zich afwijzend gedragen tegenover Gods
woord is begrijpelijk, omdat de tegenstander Gods hen net zo lang kan
beïnvloeden al zij streven naar zijn rijk, dus door het verlangen
naar aardse goederen, hem zelf de macht over zich toestaan, die hij goed
gebruikt, doordat hij op hen invloed uitoefent tegen al het ware, lichtvolle,
goede, zodat ze ook tegen het woord Gods afweer opwerpen, dat echter op
aarde het meest waardevolle is, waarnaar ze zouden moeten streven.
De aardse wereld is nog het machtsgebied van de tegenstander van God,
want ze bestaat uit het van God afgevallene, uit het in de aardse scheppingen,
in de materie gebonden geestelijke, dat naar hun wil op de tegenstander
Gods is gericht, alleen door deze niet kan worden gedwongen de wil van
de tegenstander te vervullen. Maar de mens is in de staat van de vrije
wil voor hem een geëigend object, dat hij nu aan zijn wil probeert
te onderwerpen. Want hij wil, dat deze zich weer geheel en al op hem richt,
dat hij zijn weerstand tegen God opnieuw laat blijken. En daar de mens
nog zwak van wil is, daar hij nog niet voor God heeft beslist, wiens rijk
hij niet ziet, lokt de ander hem met zijn rijk, dat voor de mensen heel
wat meer aantrekkingskracht bezit, omdat hem alles onder ogen wordt gebracht.
Maar door Gods woord worden ze gewezen op de vergankelijkheid van
het aardse. Door Gods woord wordt hen voorgehouden, wat de uitwerking
van een levenswandel kan zijn, wanneer hij goed of verkeerd wordt gebruikt.
Door Gods woord wordt de mens gewaarschuwd en vermaand. En hij
kan zijn doel met gemak bereiken, wanneer hij zich het woord Gods tot
richtsnoer van zijn denken en handelen maakt.
Maar dat tracht de tegenstander Gods tegen te gaan, om dat, wat van hem
is, niet te verliezen. Hij weet, dat Gods woord, als de eeuwige
Waarheid, ook de kracht heeft de mensen juist te beïnvloeden en zij
dan definitief voor hem verloren zijn. Daarom geldt zijn gehele inspanning
steeds alleen, de mensen te verhinderen het goddelijke woord in ontvangst
te nemen. En daarom blaast hij hen het gevoel in om het af te weren. En
ze luisteren naar hem, omdat tegelijkertijd de wereld met haar goederen
lokt.
Wie zich al meer van de materie heeft losgemaakt, richt zijn opmerkzaamheid
eerder op het geestelijke rijk en hij laat zich door het woord Gods ook
eerder boeien, zelfs wanneer hij in het begin niet bewust het verlangen
naar het rijk Gods heeft. Maar hij neemt zonder weerstand aan en het zal
dan ook zijn uitwerking op hem niet missen, omdat het woord Gods de kracht
in zich draagt, zodra de weerstand is opgegeven.
In de eindtijd wordt er om iedere afzonderlijke ziel geworsteld en de
tegenstander Gods heeft groot overwicht, omdat de mensen hem dit toekennen,
omdat ze dermate materieel zijn, dat al het geestelijke voor hen verbleekt,
dat ze niet eerst onderzoeken. Integendeel, daarom al willen ze niets
weten van het goddelijk geestelijke, omdat ze dan de wereld achter moeten
stellen, die hen echter eindeloos meer waard is. En toch is het woord
Gods de enige redding voor de mensen, omdat het hen opheldering verschaft
en tegelijkertijd licht en kracht. Maar de vrijheid van hun wil wordt
niet aangetast en daarom beslist de mens zelf tot wie hij zich keert.
En dus schept hij zich ook zelf zijn lot in de eeuwigheid.
Amen |