BD.6170
20 januari 1955
Innerlijke weerstand - Hindernissen om de waarheid aan te
nemen
Zonder weerstand moet mijn woord worden aangenomen wanneer
het weerklinkt in het hart van een mens. De geringste weerstand maakt
de mens niet bij machte het in zijn zuiverheid te vernemen, want weerstand
betekent tegengesteld denken, dat mijn tegenstander de mogelijkheid geeft
binnen te sluipen - al is het maar om afweer in de mens op te roepen om
het ontvangen van de waarheid te verhinderen. Verder zal zijn kracht niet
reiken, omdat de ontvanger van mijn woord zich bewust met Mij verbindt
en zijn weerstand meer uit verlangen naar de waarheid voortvloeit, hij
er dus alleen dan weerstand tegenoverstelt wanneer volgens hem de waarheid
in gevaar is. Toch is deze weerstand niet terecht, omdat een mens die
zich met Mij verbindt om mijn woord te ontvangen, zich nu ook helemaal
aan Mij moet overgeven en er zeker van kan zijn dat Ik hem bescherm tegen
onjuiste geestelijke leringen.
Daarom zijn er maar weinig mensen geschikt om mijn woord te ontvangen
omdat de meesten een weten hebben dat ze niet graag bereid zijn op te
geven. Daarom hoort er een sterk geloof toe om alleen dat als waarheid
te laten gelden, wat Ik zelf naar de aarde zend door het werkzaam zijn
van mijn geest. Mensen die een bepaald weten in zich hebben opgenomen
dat met het door Mij rechtstreeks gesproken woord niet in overeenstemming
is, zijn moeilijk bereid dit laatste aan te nemen, omdat ze dan hun hele
denken moeten omzetten, maar daar een buitengewoon sterk verlangen naar
de waarheid voor nodig is. Deze mensen met mijn rechtstreekse woord te
bedenken, zou daarom al onmogelijk zijn, omdat in hen steeds weer de weerstand
zou ontwaken, zodra mijn woord afwijkt van hun weten en denken tot nu
toe, en dan zou mijn tegenstander steeds weer makkelijk spel hebben de
mensen aan het twijfelen te brengen. En de mens moet geloven dat Ik zelf
tot hem spreek en dat daarom elke dwaling is uitgesloten. Pas dan is het
mogelijk een volledig misvormde leer weer te zuiveren, pas dan is het
mogelijk de tegenstander onschadelijk te maken. Maar hoe dieper de dwaling
al in een mens geworteld is, des te moeilijker bevrijdt hij zich ervan
en daarom zou hij mijn woord niet rechtstreeks kunnen vernemen, omdat
elke weerstand zoiets onmogelijk maakt.
De strijd tussen licht en duisternis wordt juist daar bijzonder heftig
gevoerd waar het licht baan wil breken. En alleen een sterke wil die op
Mij is gericht, verjaagt de vijandige krachten die van beneden zijn. Zo'n
wil echter zal Ik zegenen en nooit meer toelaten dat hij verzwakt wordt
door vijandige krachten. Maar ook zal Ik de mens steeds het inzicht geven
wanneer hij wordt aangevallen, opdat hij zich zal wapenen en zich nog
inniger met Mij verbindt, om dan echter ook beschermd te zijn tegen elke
invloed die van beneden komt.
Wie er aan gelooft dat Ik spreek tot de mensen, hoeft ook niet te twijfelen
aan de waarheid, omdat hij anders ook aan mijn liefde en macht twijfelt, die het wel zullen en kunnen verhinderen dat onjuiste ideeën zullen
binnensluipen en de waarheid dus in gevaar brengen. Maar zolang hij twijfelt,
is hij zelf nog niet in staat mijn stem in zich te vernemen, want daartoe
hoort onvoorwaardelijk het sterke geloof aan mijn liefde, mijn wijsheid
en mijn macht. Dan weet hij ook dat Ik de mensen de waarheid wil brengen,
dat Ik daar de juiste weg voor kies en dat Ik waarlijk die mens behoeden
zal voor dwaling die zich aanbiedt om Mij en de medemensen te dienen.
Amen
|