Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6155
5 januari 1955

Er bestaat geen eeuwige verdoemenis!

Er bestaat geen eeuwige scheiding van God. Er bestaat geen eeuwige verdoemenis, geen eeuwige dood. Want de oneindige liefde Gods schakelt zoiets uit, die zich bekommert om ieder wezen, die zich over ieder wezen ontfermt, al is het nog zo diep gezonken en die ook nooit voor eeuwig datgene aan Zijn tegenstander zal afstaan wat uit de eeuwige liefde is voortgekomen. Doch er bestaat een scheiding van God gedurende oneindig lange perioden, die echter nooit Gods wil is, integendeel, de wil van het wezen zelf - dus kan er ook niet van 'n verdoemenis door God worden gesproken. Wanneer het wezen zo oneindig ver van God is verwijderd, dan is het zijn eigen schuld, zijn eigen wil en het kan te allen tijde deze scheiding verkleinen, het kan te allen tijde naar God terugkeren, omdat God hem elke hulp ten deel laat vallen, zodra het wezen maar zelf de wil heeft naar God terug te keren.

Dus het wezen schept de rampzalige toestand voor zichzelf en die ongelukkige toestand bestaat daarin dat het het wezen aan licht en kracht ontbreekt hoe verder het zich van God verwijdert, omdat het de liefde van God afwijst, die licht en kracht betekent voor het wezen. Maar de liefde Gods spant zich onophoudelijk in het wezen dat door krachteloosheid dood is, weer terug te roepen in het leven, de liefde Gods is steeds bereid kracht en licht op het wezen uit te stralen, maar steeds met inachtneming van Zijn eeuwige ordening, van de wet die op Zijn Volmaaktheid is gebaseerd. En daarom kan de tijdsduur van de verwijdering van God voor een wezen eindeloos lang zijn. Het begrip "eeuwigheid" is dus niet helemaal onterecht, alleen is daar geen toestand onder te verstaan die nooit ophoudt. Maar voor het wezen dat zich van God heeft verwijderd, bestaat er altijd de mogelijkheid een einde te maken aan zijn ongelukkige toestand, want het blijft nooit aan zichzelf overgelaten, maar wordt steeds door God met Zijn liefde gevolgd. Steeds worden het mogelijkheden geboden zich te redden en steeds is het aan zijn vrije wil overgelaten deze te benutten. Want Gods liefde kent geen grenzen, ze is niet haatdragend, ze is steeds bereid om te helpen, te redden, te verblijden en gelukkig te maken, want het zijn altijd Zijn schepselen die eens door de kracht van Zijn liefde in het leven zijn geroepen - en die Hij nooit ofte nimmer zal opgeven, al zijn er eeuwige tijden mee gemoeid. Maar het is onmogelijk een wezen een leven vol licht en kracht terug te geven dat zichzelf afsluit voor de oerbron van licht en kracht. De vrije wil is het kenmerk van al het goddelijke en het uitschakelen van de vrije wil zou betekenen dat het wezen van zijn goddelijkheid wordt ontdaan, het eeuwig onvolmaakt te laten en daarom ook eeuwig ongelukkig - in een rampzalige toestand die Gods wil zou zijn.

Maar God wil Zijn schepselen eeuwige gelukzaligheid bezorgen en daarom laat Hij hun de vrije wil, dientengevolge kan het wezen nu zelf bepalen, of en hoe lang het zich van God verwijderd houdt of naar Gods liefde en tegenwoordigheid verlangt. Maar eeuwig zal geen wezen voor het aangezicht van God verstoten zijn, want Zijn liefde is zo sterk, dat ze weer alles naar zich terugvoert wat eens van Hem is uitgegaan.

Amen