Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6061a
21 september 1954

Licht is waar Gods geest werkzaam is (1)

Licht is overal waar Ik mijn geest kan uitgieten. Want daar is de duisternis doorbroken en zal ze ook nooit meer terrein kunnen winnen. Licht is waar Ik zelf de mensen kan onderrichten, waar mijn woord in acht wordt genomen, waar de mensen vurig verlangen naar de verbinding met Mij en mijn woord als tot hen zelf gesproken aanhoren. Licht is waar de mensen het mogelijk maken dat Ik mijn geest over hen kan uitstralen. Maar ook alleen daar is het licht, want anders dan door het werkzaam zijn van mijn geest kan het u mensen niet worden geschonken. En daarom is er veel meer duisternis over de aarde verspreid, want mijn geest kan maar zelden werkzaam zijn. Het helderste licht zou uitgestraald kunnen worden en aan de mensen zou het diepste weten kunnen worden overgebracht. En ze zouden zich goed voelen in het licht van het inzicht.

Maar wie wetend wil zijn, die tracht het langs andere wegen te bereiken. Hij denkt door middel van zijn verstand door te kunnen dringen in gebieden die alleen geestelijk doorgrond kunnen worden. De ware weg is de mensen meestal onbekend. Ze weten er niets van dat Ik zelf Me openbaar door mijn geest. Het "uitgieten van de geest" is voor hen een volledig onbekend begrip. Alles wat zij daarover weten is de Pinksterbelevenis van de eerste discipelen, die ze als eenmalig beschouwen, en ze willen niet geloven dat dit gebeuren zich steeds weer en bij alle mensen kan herhalen wanneer dezen aan dezelfde randvoorwaarden voldoen als mijn eerste leerlingen. Ik sta steeds in zeer nauwe verbinding met mijn schepselen, maar Ik uit Me alleen wanneer ook dezen de verbinding met Mij tot stand brengen door werken van liefde of door innige gedachten. Voor de meeste mensen ben Ik slechts een verre God en dezen kunnen nooit door Mij zelf worden toegesproken zodat ze mijn stem vernemen. Want ze hebben niet het verlangen Mij te horen en slaan daarom geen acht op wat hun door hun geest wordt overgebracht.

Het uitgieten van de geest is het vermogen om gedachten te ontwikkelen die als het ware een voor hem vreemd gebied raken zodat het inzicht van de mens wordt vergroot, zodat hij duidelijkheid verkrijgt over problemen die tevoren onopgehelderd bleven. Hij ontvangt dus een weten dat mijn geest aan hem overbrengt. Het uitgieten van de geest is een overdracht van kracht die hij zelf niet bezat en die Ik hem nu doe toekomen. "Mijn geest zal zich uitgieten over alle vlees." Licht en kracht stromen vanuit Mij over in een mens wanneer hij zich openstelt, wanneer hij zich zelf toebereidt als een vat dat waardig is Mij zelf - mijn licht en mijn kracht - in zich op te nemen.

En over dit gebeuren zijn de mensen niet onderricht. Zij kunnen dat ook niet zijn, omdat ze het alleen kunnen begrijpen onder bepaalde voorwaarden en zij niet kunnen aantonen hieraan te voldoen. Want zich gereed te maken tot opnamevat van de goddelijke geest betekent zoveel als zich tot liefde te vormen. En alle mensen bij wie de liefde ontbreekt, die dit eerste en voornaamste gebod niet vervullen, kunnen ook niet geloven dat Ik Me zelf kenbaar maak. Het werkzaam zijn van mijn geest betekent: rechtstreeks met Mij in verbinding te staan en Mij te horen. Er kan wederom alleen over het uitgieten van de geest worden gesproken door de mensen wier geest gewekt is. De verbinding met Mij die het toelaat dat mijn geest nu werkzaam is, moet al tot stand zijn gebracht. En daarom kan het uitgieten van de geest niet als leerstelling worden verdedigd, omdat er geen begrip voor zou zijn, zolang het ordenen van de gedachten door de geest niet heeft plaatsgevonden. Maar de mensen zouden het wel kunnen geloven en ze zouden kunnen proberen zich door werken van liefde zo te vormen dat mijn geest zich over hen kan uitgieten. Maar ook dit geloof is er niet, omdat de mensen zonder enige liefde leven. Daarom zijn ze geestelijk blind. Ze wandelen in de duisternis en ze zien niet waar er een licht opvlamt. En als het dicht bij hen wordt gebracht, dan keren ze zich af.

Maar ze kunnen alleen gelukzalig zijn wanneer ze in het licht staan. En al zien ze op aarde hun duisternis ook niet in als een gebrek, in het hiernamaals echter zal het donker hen onuitsprekelijk kwellen. En zalig zijn zij die daar dan aansturen op de lichtvonken die soms voor hen opflitsen. Zalig zijn zij, want ook daar zullen ze het licht nog kunnen bereiken.

Amen