BD.6030
21 augustus 1954
Onverschilligheid der mensen vergt hardere slagen
Hoe hopeloos is de toestand van talloze mensen op aarde, omdat
ze niets doen om hun zielen tot rijpheid te brengen. Hun gedachten zijn
steeds alleen maar aards gericht en ze klimmen nooit opwaarts, naar boven.
Nooit betreden ze het geestelijke gebied, nooit vragen ze zich af waarom
ze op aarde zijn. En elk gesprek daarover gaan ze uit de weg, omdat ze
niets willen weten dan alleen datgene, wat voor hun lichamelijk leven
nuttig schijnt te zijn. En zo zijn de meeste mensen op aarde ingesteld,
ondanks ijverige arbeid van de dienaren Gods om hen wakker te schudden
uit hun verkeerd denken.
Het woord Gods wordt overal heen geleid. Overal weerklinken vermanende
en waarschuwende stemmen. Maar de mensen sluiten hun oren, want het geluid
uit de wereld treft hen sterker en dat volgen ze gewillig. De ergste gebeurtenissen
in de wereld raken hen nog nauwelijks. Het plotseling sterven van mensen
is voor hen geen aanleiding om na te denken over de vergankelijkheid van
het aardse. Ze horen het en besteden er verder geen aandacht aan.
Catastrofes van de grootste omvang brengen hen niet uit hun evenwicht,
zolang ze er zelf niet door worden getroffen. En de nood van de medemensen
beroert hun hart nauwelijks zodanig, dat de wil ervan om te helpen zou
worden gestimuleerd. En dit is een vreselijke en troosteloze toestand,
omdat de uitwerking ervan geestelijk is, omdat de zielen van de mensen
zich in de grootste duisternis bevinden en moeilijk tot het licht kunnen
komen, zolang de mensen zich tevreden gesteld voelen met aardse goederen
en genietingen.
De satan heeft waarlijk de macht op deze aarde, want de mensen zelf hebben
die aan hem gegeven. Elke gedachte betreft alleen het bewerkstelligen
van wereldse doeleinden en van vroeg tot laat werken ze voor hun lichaam,
dat echter vergaat. En of de dood ook een rijke oogst binnenhaalt in hun
omgeving, slechts weinigen zijn erdoor geraakt, omdat ze getroffen worden.
En dus kunnen de mensen door niets meer ontsteld raken en ertoe worden
gebracht hun wil te veranderen, omdat alles op hen afketst en geen indruk
achterlaat. Steeds smartelijker moeten daarom de gebeurtenissen op de
mensheid afstormen. Steeds duidelijker moeten de verwijzingen naar de
vergankelijkheid van leven en bezit worden gegeven. Met steeds meer geweld
moeten de elementen der natuur uit hun ordening treden, opdat de harten
der mensen schrikken en om het doel en de oorzaken vragen van datgene,
wat de wereld in opschudding brengt.
En God zal zulks ook toelaten. Hij zal de mensen tekenen sturen. Maar
of ze er acht op slaan blijft aan henzelf overgelaten. Hij wil redden,
maar Hij zal niemand overreden zijn wil te veranderen, maar steeds weer
een duidelijke taal spreken, die iedereen kan verstaan.
De aarde gaat haar einde tegemoet en ook het weten daarvan zal in de wereld
worden verbreid. En zij die letten op de tekenen zullen zich niet afsluiten
voor deze aanwijzing. Ze zullen geloven en zich voorbereiden. Maar waar
duisternis is, daar halen ook de tekenen en aanwijzingen niets uit en
de mensen gaan de lichamelijke en geestelijke dood tegemoet door eigen
schuld.
Amen |