BD.5946
1 mei 1954
Gods zorg voor het geringste - eenvoudigste
Hoe vaak twijfelen mensen eraan, dat Ik me ontferm over het
eenvoudigste en kleinste, dat Ik het lot van ieder mens in handen houd,
ofschoon hij op aarde een ondergeschikte rol speelt, ofschoon hij onopvallend
voortgaat, zwak en gebrekkig naar lichaam en geest. Hoe vaak hoor Ik de
woorden: Zal God zich om ieder afzonderlijk bekommeren? U mensen hebt
geen juiste voorstelling van Mij als u deze gedachten in u laat boven
komen. U legt altijd dezelfde maatstaf aan als bij uzelf. Alleen het grote,
geweldige, verhevene komt u opmerkelijk voor, maar het kleine, nederige
wordt door u veracht, totdat u ook daar iets tegenkomt, wat u waardevol
toeschijnt. U oordeelt naar het uiterlijk. U oordeelt naar menselijk goeddunken.
Maar Ik weet hoe waardevol iedere afzonderlijke ziel is. En als Ik u zeg
dat de mens het middelpunt is van de gehele schepping, dat de schepping
alleen voor hem is ontstaan, dat iedere ziel haar oorsprong had in Mij
en dat de ontwikkeling van deze ziel tot vroegere hoogte - tot volmaaktheid
- Mij aanleiding had gegeven de aardse wereld te scheppen, omdat haar
in deze wereld alle mogelijkheden worden geboden de vroegere hoogte weer
te bereiken, dan zult u ook begrijpen dat Ik me over het nietigste schepsel
buig om het uit de diepte omhoog te helpen. Dat Mij niets te gering is,
daar het een deel van Mij is, omdat het vonken van mijzelf in zich draagt,
die zich weer met het vuur van de eeuwige Liefde moeten verenigen.
Bovendien is weliswaar uw bevattingsvermogen begrensd, maar het mijne
niet. Ik ken geen begrenzing, noch in mijn kracht en macht, noch in mijn
liefde en erbarmen. Ik ken geen begrenzing in mijn gedachten en mijn inzicht.
Ik ben van alles op de hoogte, Ik zie en hoor alles en het armzaligste
schepsel kan zich begeleid weten door Mij. Hoeveel te meer de mens, wiens
ziel Ik weer zou willen bezitten, die zich een vrijwillig van Mij losmaakte.
Dat deze zielen zich in zeer veelsoortige en geheel van elkaar afwijkende
situaties bevinden, dat voor hen heel verschillende lotsbeschikkingen
zijn uitgestippeld, dat zag mijn niet te overtreffen wijsheid in als succes
brengend voor iedere afzonderlijke ziel. Maar het zal nooit de mate van mijn liefde voor die zielen kenmerken. Daarom is de gedachte onjuist,
dat ze voor Mij te gering zouden zijn om door mijn liefde en zorg bedeeld
te worden. Daarom staat ook ieder mens de genade van het gebed ter beschikking,
dat de verbinding ook van de armzaligste mens met Mij tot stand brengt
en hem ook verhoring van zijn verzoeken verzekert.
Deze verhouding kan en moet ieder mens met Mij tot stand brengen, omdat
dan de ziel, totaal ongeacht haar uiterlijke vorm, voor zich haar aards
eenvoudige en erbarmelijke levenssituatie positief ontwikkelt en ze ook
veel eerder haar doel kan bereiken - de vroegere volmaaktheid - dan een
mens, die in de wereld groot en verheven is en de verbinding met Mij niet
tot stand brengt, omdat hem het geloof ontbreekt in de zin en het doel
van het aardse leven en zijn daarmee verbonden taak op aarde.
Ik weet waarlijk wat voor een ziel het beste is. En Ik verlies geen mens
uit het oog. Ik stuur en leid ze waarlijk goed, zodat iedere ziel het
doel bereiken kan als dit maar haar wil is. En deze wil blijft vrij en
is niet afhankelijk van de levenssituatie van de afzonderlijke mens. Maar
al mijn schepselen, zonder onderscheid, ondervinden mijn liefde en genade.
En ook aan het meest nietige schepsel denk Ik, opdat het de weg omhoog
vindt.
Amen |