BD.5724
15 en 16 juli 1953
Verlossing door Jezus Christus
Ieder mens kan zich verlossen, wanneer hij het wil, maar
hij kan het niet zonder Jezus Christus. Dus is Jezus Christus de Verlosser,
maar als de mens het zelf niet wil, is het verlossingswerk aan het kruis
voor hem voor niets gebracht. De menselijke wil laat het pas werkzaam
worden, de menselijke wil moet onvoorwaardelijk naar een verlossing door
Jezus Christus streven, dan pas is de zekerheid gegeven, dat hem verlossing
ten deel valt. Geen mens is er van uitgesloten, geen mens hoeft onvrij
te blijven, want daarvoor stierf de mens Jezus aan het kruis, zodat de
gehele mensheid - de mensen uit het verleden, het heden en de toekomst
- verlossing ten deel valt van haar schuld en er is geen mens van
uitgesloten. Maar tegen de wil van de mens gaat zijn verlossing niet door
en de wil krijgt pas versterking door Jezus Christus. Daarom moet Hij
onvermijdelijk worden erkend als Gods Zoon en Verlosser der wereld,
daar anders niet Zijn hulp wordt afgesmeekt; daar er anders geen aanspraak
wordt gemaakt op de genaden van Zijn werk van verlossing. Want de niet verloste
toestand van de mensheid bestaat hierin, dat hij door een duistere macht
is geketend, dat de wil voor het goede wordt onderdrukt en dat hij aan
diegene gebonden is, die zijn heer is, dat hij diens wil uitvoert en dus
zondigt tegen de wet van de goddelijke ordening, dat hij liefdeloos denkt
en handelt.
Het is de wil van de mens, die nog gebonden is, die verkeerd is gericht.
Vanuit verkeerde liefde verlangt hij alleen dat, wat hem omlaag trekt,
maar niet wat hem omhoog tilt. Zijn ketenen trekken onophoudelijk naar
beneden en wil hij naar boven, dan moet hij vrij worden van die ketenen,
vrij van die macht, die hem gebonden houdt. Hij moet verlost worden en
kan zich verlossen door de kracht van de liefde. Maar deze is uitermate
zwak in een mens en kan alleen versterking ondervinden, wanneer de mens
zich wendt tot Diegene, die die macht heeft overwonnen door Zijn dood
aan het kruis; wanneer hij de Heer aanroept, tegen wie die ander het moet
afleggen - Jezus Christus, de goddelijke Verlosser en Bedwinger van de
dood, van de gekluisterde toestand en de krachteloosheid. Deze heeft door
Zijn dood aan het kruis onbeperkte genaden verworven, die Hij uitdeelt
aan ieder, die ze begeert. En met gebruikmaking van deze genade ondervindt
de wil versterking, die de mens in staat stelt werken van liefde te doen,
om de kracht uit God te verkrijgen, die hem onvermijdelijk helpt opwaarts
te gaan en die hem bevrijdt uit de boeien, die hem gebonden hielden. Hij
heeft zichzelf door Jezus Christus verlost. Anders gezegd: hij was bereid
zich door Jezus Christus te laten verlossen; aan Zijn kruisoffer deelachtig
te worden. Hij is door het bloed van Jezus vrij geworden van alle schuld,
die hem onder het gezag terecht liet komen van de macht, die Gods tegenstander
is en daarom ook door God zelf moest worden overwonnen.
Wanneer nu Jezus Christus niet wordt erkend als Gods Zoon en Verlosser
der wereld, dan houdt de tegenstander Gods de macht over de mensen,
hetzij op aarde of ook in het hiernamaals. En wel is dit zo te verstaan,
dat de ziel in een sfeer blijft, waar eeuwig geen licht straalt; dat ze
eeuwig niet tot inzicht komt, dat ze onvrij en krachteloos is en haar
toestand zelf niet meer kan veranderen; dat ze ongelukkig is - zolang,
tot er haar een Redder nadert. En deze Redder is wederom Jezus Christus,
want alleen Hij heeft de kracht om de ziel te bevrijden uit de macht van
Zijn tegenstander. Maar weer moet de ziel dit zelf willen, ze moet Hem
roepen, als haar door een uitermate zwak glimpje licht als in een flits
de herinnering aan de mens Jezus bovenkomt, die op aarde als Redder en
Verlosser der mensheid werd gezien. Door haar roepen erkent ze Hem. Het
is een roepen uit de grootste nood, dat de Verlosser verneemt en Zijn
reddingswerk komt nu ook deze ziel ten goede: Hij brengt haar bevrijding
uit haar kwelling.
U, mensen op aarde, zult niet aan Jezus Christus mogen voorbijgaan, want
u vertraagt alleen uw redding, die toch eens bij u moet plaatsvinden,
want u zult niet zonder Jezus Christus verlost kunnen worden, maar u zult
zelf moeten willen, door Hem verlost te worden. Op aarde kan deze wil
in u worden gewekt, wanneer u juist wordt onderricht over Hem, over de
betekenis van Zijn kruisdood en uw instelling tegenover het verlossingswerk,
want voortdurend zorgt Hij ervoor, dat de mensen Hem niet vergeten en
de verwijzingen naar Hem zullen in de laatste tijd zo nadrukkelijk te
vernemen zijn, dat ieder mens er eens ernstig over zou moeten nadenken,
of hij zijn houding tegenover Jezus Christus kan verantwoorden. Hij moet
opheldering wensen over het probleem menswording van God en de verlossing,
dan zal hij ook een hem passende opheldering ontvangen. Maar hij moet
zich niet toemeten, een voorbarig oordeel uit te spreken en alles te verwerpen,
wat met Jezus Christus verband houdt. Eens móet hij de weg naar
Hem nemen.
Maar uitermate smartelijk is zijn berouw, wanneer hij pas in het hiernamaals
zijn dwaling inziet, wanneer hij zijn kwellende toestand voor zichzelf
verlengt door zijn afweren van Diegene, die alleen hem kan bevrijden uit
zijn nood. Zodra de mens op aarde of ook in het hiernamaals de weg naar
Jezus Christus inslaat, gaat hij zijn verlossing tegemoet. Maar zonder
Jezus Christus blijft hij eeuwig in de duisternis. Hij kan pas uit het
graf des doods opstaan, wanneer hij Hem erkent, die de dood heeft overwonnen.
Hij kan pas gelukkig worden, als hij zich door zijn wil zal laten verlossen
door het bloed van Jezus.
Amen |